Volledige werken. Deel 17. Brieven en dokumenten uit de jaren 1874-1875
(1986)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdNog eens Vorstenschool.Veel, en niet ten onrechte, werd er reeds alom over Vorstenschool gesproken en geschreven met verschillende opmerkingsgaven en indrukken. Het deed ons daarom steeds leed dat wij de gelegenheid nog altijd moesten missen het hier, te arnhem, te zien | |
[pagina 569]
| |
opvoeren, om daardoor ook ons oordeel te kunnen vellen over dewaarde als tooneel-product. Van bevoegde zijden kwamen verschillende gedachtenwisselingen tot ons, en de auteur zelf heeft ons medegedeeld dat de Arnhemsche critiek zijn papieren kind niet gunstig is geweest. Of echter de harde uitspraak der Arnhemsche courant: ‘dat het stuk den schrijver onwaardig zou zijn’ verdiend is, mogen wij betwijfelen en achten daarom het daartegen uitgesproken protest alleszins gegrond. Die verschillende en velerlei belangstelling had dan ook reeds lang onze begeerte geprikkeld, om er kennis mede te maken. Wij bleven wachten op de aankondiging dat het ook hier zou worden opgevoerd, maar de herhaalde teleurstelling deswege deed ons besluiten de uitgave ter hand te nemen en met aandacht te lezen. De vrucht dier lectuur en de bemerkingen, die zich daarbij bij ons hebben voorgedaan, wil ik bescheiden mengen in den rei der reeds bekende oordeelvellingen. Ieder beziet van zijn standpunt de zaken door een ander glas, en door wrijving van gedachten komt men immers tot de waarheid? Elke steen, hoe klein ook, die tot de voltooiing van een blijvend gebouw wordt aangedragen, heeft immers, als hij goed wordt gelegd en dienst kan doen, ook zijne waarde? Welnu, deze waarheid geeft mij den moed om de reeds gevoerde critiek met deze kleine bijdrage te vermeerderen; en mocht men mij, (even als de auteur Louize op bladz. 70 laat zeggen) ook willen toevoegen: ‘Wie afkeurt toone dat zijn oordeel rijp is’, ik antwoord vrijmoedig: ‘wiens oordeel rijp is, zorge dat er niet kan worden afgekeurd.’
En nu... heeft de lectuur van Vorstenschool ons voldaan? Ten deele ja, - maar over het algemeen niet. Wellicht was onze verwachting, door den grooten roep, wat te hoog gespannen; misschien ligt de fout aan ons eigen kortzichtig begrip. Vorstenschool verraadt ontegenzeglijk de meesterhand; bevat onmiskenbaar eene reeks van geniale gedachten - treffende waarheden en aangrijpende terechtwijzingen voor degenen, aan wier adres ze zijn gericht; maar vorm en kleed waarin zij zijn gehuld bederven veel. | |
[pagina 570]
| |
Hoeveel meer indruk toch had die taal kunnen maken bij geleidelijken, vloeienden, meer aesthetischen overgang. Wáár toch zal men in het dagelijksch leven zóó stootend - zóó vreemd - zóó afgetrokken - zóó verheven, ja soms zoo onnatuurlijk spreken, als de auteur hier zijne figuren soms laat doen? Waar is, zelfs bij de hedendaagsche emancipatiezucht, eene vrouw te vinden als Louize, die zooveel algemeene kennis, zooveel helder begrip - ik zou haast zeggen - zooveel alwetendheid bezit omtrent allerlei toestanden, die in den regel zelfs der hoogst ontwikkelde vreemd blijven? Of strijdt het niet tegen de réaliteit om eene vrouw, van nature voor stille huiselijkheid en aanhankelijkheid geboren, De Klimop, zooals ten Kate zegt: ‘die er aan de takken van den ceder leunt’ om, zeg ik, zulk een teeder wezen dergelijke ellenlange, hoogdravende redevoeringen in den mond te leggen als Louize, om van de rest niet te gewagen, b.v. op bl. 65 tot en met 71, heeft uit te spreken? - Haar zooveel ongeëvenaarde kennis toe te dichten, en handelingen te doen verrichten, die alleen de man, en dan nog wel geen alledaagsch onbeduidend man, met succes zou kunnen volbrengen? Immers, politiek, aardrijkskunde, rechtswetenschap, aristocratie, godsdienst, krijgswetenschap, ridderschap, alles, alles te zamen kent de eminente vrouw daar op haar duimpje - alles moet zij regeeren, zij ontmaskeren - zij... de zwakke sekse! Is dit nu menschkundig, een juiste greep? Wij zeggen: ‘neen, dat is te excentriek om natuurlijk te zijn.’ Men zegge nu niet: ‘er zijn toch van die mannelijke karakters onder de vrouwen, zulke bazinnen, die meenen alles te kunnen en ook alles willen regeeren en bestieren;’ - ik geef het toe in zekeren zin, maar - behalve dat het meestal waarheid blijkt wat Cats reeds leerde: ‘'t Geet in de weuning glad verdraeid, Waar 't hoantjen zwiegt en 't kipke kraeit’; - zoo is ook de overige natuur van louize daarmede geheel in tegenspraak; zij, zooals zij ons soms meewarig en gevoelvol wordt geschilderd, zij kan geen cesar of hannibal zijn. Dit nu is vooral onze grootste grief, want hoe men schildert - hoe men leert - of zelfs phantaseert, - men dient der werkelijkheid getrouw en natuurlijk te blijven. Daarom trof ons dan ook, als scherpe tegenstelling, het tooneel van Hanna. Dat bezit treffende momenten en ook de opvatting der ‘poezië’ van Albert is schoon. | |
[pagina 571]
| |
Dáárin hervonden wij Multatuli van top tot teen - dáárin ademt weder de dichter, zoo rijk in gaven, gloed en kracht en daarom is dan ook het werk den schrijver o.i. niet onwaardig.
Naar deze lectuur dus te oordeelen, die ons wel door stoute uitdrukkingen en wespensteken somwijlen geschokt, maar niet blijvend geboeid heeft, kunnen wij ons begrijpen dat het stuk op het tooneel niet aan de verwachting heeft beantwoord. Voor de rol van Louize (die blijkens het aangevoerde, naar onze meening, eer een man dan eene vrouw zoude passen) is eene actrice noodig met uitstekende gaven, groote talenten en veelzijdige ondervinding; en men valle dus Mejufvrouw Kruseman niet al te hard, dat zij haar niet in haren vollen omvang heeft kunnen begrijpen en naar eisch vertolken. Wel blijft het waar dat zij, die zich zooveel literarische kennis toekent, daardoor juist de klip, waarop zij stranden zou, in tijds had behooren te ontdekken en zich niet lichtvaardig wagen aan eene taak, die zulke groote krachten vorderde; maar aan den anderen kant is het ook niet minder waar, dat wij, zwakke, ijdele menschen onze krachten al licht overschatten en ons, ter goeder trouw niet zelden talenten toekennen, die het groote publiek maar niet kan ontdekken. Zal de Vorstenschool op den duur zijn weg vinden? Wij meenen het te mogen betwijfelen. Niet nog zóó zeer om den vorm, als wel om de strekking. Wat bizarrerie kan er tegenwoordig nog wel door; maar de wonde, door de wesp gestoken, geneest wel weder, doch het beest blijft gehaat, - en nu is in Vorstenschool de strekking te duidelijk, dan dat het Nederlandsch publiek daar op den duur vrede mede zal kunnen vinden. Waar verbittering, wrevel en afkeer gewekt, waar ontevredenheid wordt aangekweekt, daar mag in den eersten tijd eenige belangstelling volgen, op den duur echter begint men te begrijpen, dat men toch niet tegen den grooten wereldstroom oproeien kan en het dus nog maar het verstandigste is tevreden voort te leven en de regeling over te laten aan degenen, die daartoe zijn geroepen. Hervormer te willen zijn is eene prachtige roeping, maar geene gemakkelijke taak; want om hervormer te blijven moet men over gaven, krachten en middelen te beschikken hebben, zooals slechts karig zijn uitgedeeld; en hoe geniaal men nu ook moge zijn in het toebrengen van gevoelige geeselsla- | |
[pagina 572]
| |
gen, éénmaal schiet de kracht van den arm te kort tegen de menigte, die men te kastijden heeft. Wij stellen er prijs op, hoogen prijs, Multatuli voor onze letterkunde te behouden; wij waardeeren zijn talent - zijne kennis - zijn moed; - maar wij zeggen er ook bij: ‘Multatuli kan nog wel wat beters, wat grootschers en edelers leveren, dan een Vorstenschool’. Dat onze literatuur eerlang met zulk een parel van zijne hand moge worden beschonken, der natie tot nut en genot, en hem tot eene onvergankelijke eerezuil, is de oprechte wensch waarmede ik dit geschrevene besluit. Arnhem, Maart 1875. désijderius. |
|