Volledige werken. Deel 17. Brieven en dokumenten uit de jaren 1874-1875
(1986)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdMultatuli in ‘Vrije Studie’.Gisterenavond vervulde de heer E. Douwes Dekker de spreekbeurt in het Delftsche studentengezelschap ‘Vrije Studie’. Honderden waren opgekomen om van deze gelegenheid gebruik te maken, en de keurige improvisatie van den talentvollenGa naar voetnoot* redenaar te hooren. Multatuli moest door een dichten drom van belangstellenden zich een weg naar zijn lessenaar banen en werd, gelijk zich verwachten liet, met daverende toejuichingen begroet. Blijkbaar getroffen door de hartelijke ontvangst hem bereid, trad hij, nadat de secretaris de onvermijdelijke notulen van de vorige vergadering gelezen had, op en begon met de welwillendheid van zijn publiek in te roepen. Hij gevoelde inderdaad die noodig te hebben, daar zijn zwakke gezondheid hem niet in staat gesteld had, zooveel studie van zijn onderwerp te maken, als waarop ‘Vrije Studie’ recht had. Hij hield dan ook geen lezing in den gewonen zin des woords, doch sprak eenige denkbeelden uit over de critiek in 't algemeen, trachtte een antwoord te geven op de vraag, waartoe de kunst, en critiek als een onderdeel van haar, dient, en eindigde met een toelichtende critiek op sommige ge- | |
[pagina 552]
| |
deelten van Vorstenschool te geven en aan te toonen, dat de gedachten, in dat drama vervat, ook haar invloed op ons leven behoorden uit te oefenen. Allereerst stelde hij in 't licht, dat men meestal een verkeerd begrip aan 't woord critiek hechtte, en men deze kunst verwarde met het maken van vittende aanmerkingen. Zij behoorde niets anders te zijn dan een poging om het een of ander kunstwerk beter te doen begrijpen, het vatbaar te maken voor 't begrip van 't publiek. Als onderdeel der kunst was zij aan dezelfde regels als de kunst in 't algemeen onderworpen en moest haar doel zijn veredeling, vermeerdering van waarachtig genot, m.a.w. van deugd. De vraag: waartoe dient de kunst, mocht niet beantwoord worden met de uitspraak: ‘om er van te eten’, evenmin mocht de kunst een middel tot misleiding der schare zijn, gelijk in de middeleeuwen en later 't geval was geweest. Met 't oog op de schilderstukken van 't Richartz-Wallraf museum, die een historie van den loop der verstandelijke ontwikkeling van de 12n tot de 19e eeuw te aanschouwen geven, besprak de improvisator de verkeerde richting die de kunst had ingeslagen, zelfs onder geleide van Rafael, Michel Angelo en Rubbens, in den dienst der Kath. kerk. Het streven naar waarheid, dat de voorwaarde is van alle plichtsvervulling, had zij destijds niet gekend. Zij werd door de kerk betaald voor 't verkrachten van denkbeelden, om de menigte te biologeeren, en hierin lag allerminst haar doel. Ergerlijk waren in des sprekers oogen de portretten, die men destijds van Jezus gemaakt had. Het onbeteekend gelaat aan dien held bij uitnemendheid gegeven, kon hij onmogelijk bewonderen. En het werd voor de hoorders duidelijk dat Multatuli allerminst dezen profeet door de kunst mishandeld of verongelijkt wilde zien, daar hij de ondubbelzinnigste bewijzen gaf van hem als een zeldzame persoonlijkheid zijn eerbiedige bewondering waardig te achten. De vraag omtrent de kunst mag niet zijn, wat geeft zij te eten, te leeren, maar op welke wijs en in welke mate veredelt zij den mensch, en hieruit volgt, dat niet slechts schilderkunst en muziek tot haar gebied behooren, gelijk vele Parlementsleden en sommige Ministers schijnen te denken, maar alles wat strekken kan om het denkvermogen op mensch-eerende wijs bezig te houden, | |
[pagina 553]
| |
hem, die door haar geniet, in den waren zin des woords te beschaven. Men zal zeker nimmer iemand openhartiger over de gebreken van zijn eigen papieren kind hebben hooren spreken, dan de dramaticus Multatuli het gisterenavond over zijn Vorstenschool deed. Ook dit boek had de fout van alle boeken ter wereld: dat men er uit leeren kan hoe men niet moest schrijven. Zoo deelde de schrijver mee dat hij in den 5en druk een passage had laten schrappen, die in den 4en nog voorkwam. Zij bevatte een zuivere tautologie. De heer Douwes Dekker wees die echter niet aan, maar wekte zijn auditorium op om haar zelf eens te gaan zoeken. Een fout van veel ernstiger aard vond hij in de teekening van 't boerenvrouwtje, dat, ofschoon zij als naïef wordt voorgesteld, de woorden op de lippen gelegd is (na Groom's: ‘De koning schiet een wolf’) ‘En hij een bok’, alsof zij de intrige van Von Schukenscheuer had begrepen. Doch voor een schuldbelijdenis omtrent het karakter van den Koning mogen wij hem vooral dankbaar zijn. Het was een misgreep, George die in de eerste bedrijven als botterik, als iemand zonder eenige diepte wordt voorgesteld, aan 't eind zich te zien verheffen tot een man van hart en geweten. Het goede in George was niet door omstandigheden voor een tijd lang onderdrukt, hij was niet een verdwaalde die later gered kon worden, hij was te dom om te kunnen worden wat hij ten slotte blijkt te zijn. Hier is werkelijk een fout in de teekening. Deze had haar oorsprong in 't volgende feit. Het 1e, 2e en 4e bedrijf waren gereed en reeds hier en daar gelezen, toen Multatuli tot de overtuiging kwam, dat men in zekere zoogenaamd ‘democratische’ kringen zijn koning beschouwde als een beeld van den een of anderen levenden Vorst, dien hij in zijn dramatische schets wilde tuchtigen. Niets is in des heeren Dekkers oog verachtelijker dan het huiselijk leven van wien der levenden ook tot de stof van een kunstwerk te kiezen, dat leven behoort ommuurd te zijn. Nu stonden hem slechts twee wegen open: George verder als karikatuur te teekenen - doch elke karikatuur heeft iets leugenachtigs - of een dramatische fout te maken en het oppervlakkige al te lichtvaardig oordeelende publiek allen grond tot dergelijke vermoedens te ontnemen. Hij besloot tot het laatste. Dit is de wordingsgeschiedenis van den | |
[pagina 554]
| |
misteekenden Georg. Gelukkig, zoo erkende de redenaar, had de acteur, die de rol van Georg op zich had genomen, hem gered, door van den beginne af iets in 's Konings houding en spreken te leggen dat hem adelde, zoodat de fout bijna onmerkbaar werd. Hij vermaande echter jeugdige of toekomstige dichters niet op zulk een gelukkig toeval te rekenen, want zijn koningin, die hij meende dat onberispelijk was, had een tegenovergesteld lot getroffen. Ten slotte besprak Multatuli eenige passage's uit Vorstenschool om de waarheid der idées, daarin vervat, in 't licht te stellen en zijn publiek op te wekken, ze zich als levensbeginselen eigen te maken. Verschillende oude en nieuwe gedachten sprak hij op zijn eigenaardige wijs uit. De dwaasheid om van genieën te spreken, de ware en de valsche excentriciteit, de voosheid van het parlementaire stelsel, zooals dat thans wordt opgevat, de kleingeestige kibbelarijen van kleine zoogenaamde politici, die de ware staatkunde vermoord hebben, en nog een aantal andere zaken werden met gloed en in pikanten vorm behandeld. Voorzeker zullen er onder de hoorders geweest zijn, die soms van gedachten met den spreker verschilden. Doch Multatuli zelf acht zich niet onfeilbaar. ‘Ik geloof’, zeide hij, ‘dat onze-lieve-heer den Vrijdag geschapen heeft om ons in staat te stellen de dwalingen van Donderdag te herroepen.’ Het is hem bekend, dat ieder mensch in zekere mate ‘krankzinnig’ is; dat de waarheid betrekkelijk en eenzijdigheid de meest menschelijke eigenschap is. Niemand die met meer vuur de rechten der critiek zal verdedigen, ook ten opzichte van zijn eigen meeningen, dan deze ridderlijke strijder voor waarheid en recht. In éen opzicht zullen allen hem hebben toegejuicht - ofschoon wars van alle catechiseermeesters-deftigheid, heeft hij niet kunnen nalaten zijn hoorders het streven naar waarheid, als den weg tot genot of deugd, met al den ernst zijner ziel aan te bevelen. En al kan hij met Jezus niet bevelen ‘hebt elkander lief’, omdat de liefde zich niet laat gebieden - de waarheid dat de liefde tot den evenmensch de bron der werkzaamheid, de voorwaarde tot een nuttig en gelukkig leven is, vond een welsprekende verdediging in zijn kernachtige, puntige, dikwijls zeer geestige taal. Met een hartelijk woord van dankbetuiging uit den mond van | |
[pagina 555]
| |
den secretaris van ‘Vrije Studie’ - die inderdaad uit naam van de gansche vergadering sprak - werd de bijeenkomst gesloten. |
|