kant der dame: juego de la dama, o señor! Als ik het dan tóch verlies, ga ik als dominee plurimatuli naar de Kaap. En verover een baai voor Bismarck. Doch eer ik mijn koffer pak, wil ik het genot van den intellektueelen kamp genieten, van het (de Hindoe heeft het mooi gezegd) op de macht des geestes (buddhi balam) berustende spel (motto van 1 stuk leven, getiteld Geschichte des Schachspiels. Nu dat boek af is - zou ik het kunnen schrijven. Ik weet namelijk van onzen vriend den sneeuwballengooier dat gij 't hebt; wat me verheugt.) Roorda had mij in 72 aleens naar Berlijn geschreven, dat ook gij (de andere was ikzelf) ‘dol op schaken’ waart en het ‘een borrel’ noemde. Later las ik de plaats in uw boek over een korrespondentiepartij. Helaas, ik hield het voor gekheid. Maar Vosmaer bestadigde de diere waarheid, wat meer is: in voce borrel (borrel, ik heb den laatsten tijd aan den Schreibkrampf, pf, geleden) dat gij evenmin bor-rel-det als ik. Dat doet me waarachtig pleizier (plai, pla, ple), want de verrotting van Holland ligt fyziek vooral in de bittertjes, grogjes, enzoovoortsjes. Wat stinkende troep! Nu ik vier jaar in B. gewoond heb is 't niet meer uittehouden. Vooral in dit doode gat. Laatst was ik zoo dom, mij een klacht te laten ontvallen in 't bijzijn van iemant die bezig is aan een treurspel (een Florisje No 5), en hij wees me - op Keller. ‘Man trinkt hier Borniertheit ein’, zei mijne vrouw vandaag tot een adelijken buur, en ik landverrader ging 't - bewijzen. Nu ben ik er achter: de 80jarige oorlog is een legende.
Ja, god is goed, en geduldig. Wat heb ik hem al dikwijls mijn geboorte verweten! Onfilozofiesch, doch daarvoor heb ik mijn diploma in Göttingen gehaald. Let wel, ik bedoel mijn geboorte in een versleten Lilliputterijtje. Waren we maar (mit der ureigensten Individualität) Engelschen, Franschen, Duitschers, Russen, leden van een Weltvolk, dat geschichte heeft. Maar die sodomieten in Athene, die smouzen in Lissabon, die kaaskoppen in Amsterdam, die pummels in Kopenhagen (ba, daar was ik ook), - zie verder den matroos aan den Moerdijk, onzen vriend Feuergeister in het dwangjak der bekrompenheid (wat alle kleinheid is, ook nacionale, stedelijke, dorperlijke, kamerlijke) zijn ongelukkig - namenlos. Namenlos - Nu zit ik daar te schrijven alsof we jaren lang gebriefwisseld hadden. En niemendal over 't onderwerp. Das kommt daher- en nu zou ik vellen vol kunnen maken