Volledige werken. Deel 17. Brieven en dokumenten uit de jaren 1874-1875
(1986)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 196]
| |
Vereenvoudigde spelling.Nog een enkel woord over de spellingsvraag, naar aanleiding der bedenkingen van den Heer Versluys in nommer 50. Waarom geeven wansmakelijk is? wil hij weten: omdat het onnatuurlijk is, en die dubbele ee met den aard en oorsprong van 't woord even zeer in strijd, als twee neuzen of drie oogen het met het aangezicht van een mensch zouden zijn. Woorden zijn geen willekeurig aangenomen teekens, maar natuurlijk geboren gewrochten van 's menschen geest en spraakvermogen, die hij door een zeker aantal teekens voor 't gezicht kenbaar zoekt te maken. Dat dat aantal zoo beperkt is, maakt juist dat hij zich voor sommige klanken met hetzelfde teeken behelpen moet, en dat hij onmogelijk het voorschrift: schrijf: volkomen zoo als gij spreekt, opvolgen kan. Daaruit volgt dan echter als van zelf het onraadzame eener spelling, die - gelijk D.D. dat met mens en zeît-i doet - op een enkel woord zulk een stelsel zou willen toepassen, en dat het zelfs affectatie verraadt, dit met zoo veel ophef en beweging - als volbracht men heel wat wonders - te doen, als hij. De Heer Versluys duidt het mij min of meer euvel, dat ik hem vertoonzucht verwijt, en meent, dat men een door sommigen ‘gelasterd’ geestverwant een dergelijk verwijt niet doen mag. Ik zie dat echter niet in; mogen sommigen D.D. ‘lasteren’, gelijk hij vermeent, dan is dat nog geen reden, dat anderen hem nu in 't belachelijke en ongerijmde gaan ophemelen; en dat te minder, als hij zelf van nature maar al te veel tot zulk een verheffing geneigd is. Juiste waardeering zijner deugdelijke eigenschappen kan niet alleen, maar moet ook met de eenvoudige erkenning zijner in 't oog loopende zwakke zij, zijn - in veel opzichten bilderdijkiaansche - behaag- en vertoonzucht, zijn te hoog loopen met zijn persoon en derg., dat hem - even als Bilderdijk - tot allerlei ongerijmdheid en grootspraak verleidt, gepaard gaan. Door 't oog daarvoor niet te sluiten, zal men met des te meer vrucht datgene kunnen genieten en waar- | |
[pagina 197]
| |
deeren, wat hij werkelijk goeds heeft en verkondigt. Door hem daarentegen als een soort van profeet voor te stellen - gelijk dat onlangs door Vosmaer geschied is - helpt men én hem zelf slechts te verder van 't spoor, én geeft anderen tot allerlei begripsverwarring en averechtsche voorstellingen aanleiding. Een ‘zaayer’ is hij ongetwijfeld, doch van niet weinig onkruid onder zijn tarwe, en 't is van 't hoogste belang, dat wel in 't oog te houden, en zich niet het een met het ander voor hetzelfde voedzame graan in de hand te laten stoppen. Bl. 26 Nov. '74. v. Vl. |
|