fabrikant, dat op de eerste den klemtoon valt. Dit wordt niet weersproken, en zoo het waar is, neme men bovendien in acht, dat de aanwijzing van dat onderscheid in uitspraak geschiedt door het gebruik van een teeken, dat meestal wordt uitgesproken, niet zoo als in fabrikant, maar zoo als in blik.
‘Evenmin als geen Nederlandsch kind noch mensch ter wereld er aan twijfelt’ enz. Een kind en een mensch moeten niet alleen lezen, zij moeten ook schrijven. En dan moeten zij door routine leeren of zij eezel moeten schrijven dan wel ezel. Iets dergelijks heeft met duizenden woorden plaats. De kinderen leeren dat in een tijd, die mijns inziens veel nuttiger kan besteed worden. Niet allen leeren het, daar een aantal op hun tiende of elfde jaar de school verlaten. En de meesten weten, nadat zij een jaar of vijf de school verlaten hebben, niet meer of zij eezel moeten schrijven dan wel ezel.
Dr. De Jager acht meerdere moeilijkheid bij het onderwijs der taal meer vormend. Maar in denzelfden tijd zou meer vorming te verkrijgen zijn, en dit wordt door Dr. De J. niet weersproken.
Hij noemt ook de gesproken taal, maar daar is de schrijftaal zoo ver van verwijderd, dat het mij ten eenenmale onbegrijpelijk is wat er bedoeld wordt, wanneer hij zegt: het is de gesproken taal, die men afbeeldt.
Het is zeker waar, dat de woorden, zooals zij nu geschreven worden, te veel kunnen veranderd worden, maar geschiedt dat ook, als men mens schrijft voor mensch? Ik kan dit ook na het schrijven van Dr. Van Vloten en van Dr. De Jager niet inzien. Ik kan nog geen enkel nadeel van de schrijfwijze mens vinden. Misschien is dit zeer ergerlijk voor een taalgeleerde; maar ik ben gaarne bereid beter ingelicht te worden, en houd mij hiervoor beleefdelijk aanbevolen.
Ik kan deze vragen en opmerkingen niet eindigen, zonder mijn leedwezen te betuigen over de wijze waarop Dr. v. Vl. over Multatuli spreekt. Deze bezit, het is meermalen door verschillende bekwame mannen gezegd, zoo vele zeer groote verdiensten, hij wordt door zijn tegenstanders zoo ijverig belasterd, dat hij alle reden heeft om te verwachten dat hij door een geestverwant niet met het enkele epitheton ‘vertoonziek’ zal aangeduid worden. Het mag niet vergeten worden dat er nog steeds personen te