[17 oktober 1874
Brief van Multatuli aan Vosmaer]
17 oktober 1874
Brief van Multatuli aan C. Vosmaer. Dubbel velletje postpapier, tot het midden van blz. 4 beschreven. (M.M.)
De in de zevende alinea tussen haakjes geplaatste woorden zijn in het origineel met inkt doorgehaald maar nog redelijk leesbaar.
Voor de slotalinea zijn ongeveer vier regels onleesbaar gemaakt; het is niet gelukt daarvan méer te ontcijferen dan:
Uit 'n Vaderland zie ik dat Holda (....)
halt. 't Is onmogelyk dat (....) kwalyk
doet! En ik breng deze opmerking in verband (....)
met je (....)
Van deze brief bezit het M.M. een door Mimi gemaakt afschrift dat kennelijk eens voor de druk is bestemd geweest, mede gezien de toelichting bij het woord Keulen.
Q (sing. gen.): zie V.W. XIV, blz. 264 e.v.
En in z'n manke verdediging van Bilderdijk: zie V.W. XVI, blz. 256.
vel: of (bij keuze) (lat.)
moord die in 1818 in Keulen gepleegd is: in haar afschrift noteerde Mimi: Hier wordt op de zaak van Fonk en Hamacher gedoeld, die Multatuli bestudeerd en ook een paar maal in voordrachten behandeld heeft.
Wiesbaden 17 October 1874
beste Vos! In lang heb je geen redelyk briefje van me gehad, maar wél heb ik zeer veel aan je gedacht, en met 'n gevoel van groote dankbaarheid. Dit is eenvoudig waar. Je bent inderdaad m'n weldoener. Beste kerel, laat dit woord je niet hinderen! Ik heb 'n beetje moed noodig om 't te noemen (alsof ik je 'n onaangenaame waarheid moest zeggen) maar ik wil dien moed hebben. t Is zoo! En... ik vreesde zoo dat je verdriet hebben zou over je ‘Zaaier’. Hoewel de mogelykheid hiervan nog bestaan blyft ('t is zeker dat velen zich zullen aanstellen als door je beleedigd) voorloopig toch zyn de teekenen gunstig, en mocht later deze of gene u om mynentwille verdriet doen, dan zal ik my maar troosten met de gedachte dat u toch ook veel aangenaams weervaren is ten-gevolge van uw ridderlyk optreden. Ja, ik zal 't me maar niet al te erg aantrekken als men je aanvalt, ten minste wanneer ik m'n indrukken zal kunnen beheersen.