Amsterdam, 8 Aug 1872
Waarde Vriend!
Nóg niets gehoord van de M.C.? Zoo neen, dan moest Ge dunkt mij zelf maar een eind aan de kwestie maken, anders loopt Ge nog langer te tobben over die lamzalige kwae-jongens gekrenktheid, en een advert. in de bepaalde bladen plaatsen, waarvan 't bijgaand conceptje de kern moge zijn?
Hebt Ge geduld nog langer te wachten of U ook nog een geurtje van welwillendheid zou tegemoet waaien van die zijde, mij wél. Ik echter geloof er niet veel van, want 't was hún belang in de eerste plaats om mijne tusschenkomst te vragen als zij niet ruiterlijk tot U hadden willen gaan - en zelfs dát hebben ze niet gedaan. Of zouden ze nog echt oud-Hollandsch bezig zijn met Vergaderen om te soezen over de beste wijze om uit hun jammerlijken toestand te raken?
Wilt Ge soms in aanmerking nemen dat een deel van 't viertal uitlandig zou kunnen zijn, waardoor eene onderlinge bespreking kon vertraagd worden tegen hun wil, welnu, meet hun dan de maat vol en wacht nog wat. Doch in elk geval hadden de thuisblijvenden U eenig bericht moeten zenden, althans mij komt dit billijk voor.
Doe zoo Ge goed acht. De enkele reden waarom ik niet langer zwijg, is, dat ik vrees dat Ge Uw hoofd vermoeit om die misselijke zaak en dát zou ik meer betreuren dan den heelen droevigen gang van die affaire. Trek daarom Uw hart er van af.
Wees met Mimi hartelijk gegroet van Uw trouwe
GLf.
Maak hoegenaamd geen omslag met mijn goeien Werdmüller. Hij zal heel tevreden zijn als Ge hem direct weêr beleefd adieu zegt.