heerschappij der bourgeoisie verslaan, gelijk deze 1789 die van den adel?
De aanmerking van Huet op de eerste akte vind ik mal.
Heeft die Funke wel nederl. bloed zonder ‘vreemde smetten’ in de aderen?
Dat ge kunstenaar zijt, was eene naïeve ontboezeming mij ook ontlokt door uwe zorg voor zoogenaamde kleinigheden, zooals het getal regels op eene bladzij.
Ik heb Feringa onmalsch beoordeeld in den Levensbode, waarvan ik afdrukken gevraagd heb. Aan zijn geest heb ik hulde bewezen, maar zijne ‘gemaakte’ harteloosheid veroordeeld. ‘Vrienden slechts te beschouwen als voorwerpen van karakterstudie, zich door niets te laten vervoeren, zich onvatbaar te maken voor genot’ enz. Toch durf ik zeggen vrij van wrok te zijn gebleven, ofschoon hij mij onaardig en trouweloos heeft behandeld.
Toen hij een passage van een brief wilde drukken, stelde ik als voorwaarde een paar veranderingen, en juist deze laat hij weg! Hij weigert inzage van zijne aanmerkingen, die hij zelf ‘scherp’ noemde. Ik kon, zei hij, 3 maanden later in zijn orgaan op mijn beurt, le beau rôle krijgen! Waartoe die scherpte tegenover mijne bescheidenheid in het Vaderland? Hij zelf schreef: ‘Als mijn boek koopers vindt, heb ik 't aan u te danken.’ De ware oorzaak is: onze eerste ontmoeting was eene teleurstelling. Hij had gedacht een ongelikten beer te vinden. Il me pesait. Hij ging onvoldaan heen, vóór 't bepaalde tijdstip, confus, Jurant... qu'on ne l'y prendrait plus.
In Groningen gaat niemand met hem om. Hij had gehoopt hier zijn Jonathan te vinden. Zijne vrouw had gezegd: Die meneer Roorda moest hier komen wonen, dan hadt gij iemand. Men kan met dien man niet in 't openbaar verschijnen, zonder dat ieder u aankijkt. Zijn conversatie geeft niet de minste vergoeding.
Van der Linde, die hem evenmin zag, als gij, vindt hem ‘groen’. Zoo schreef hij in 't Handelsbl. aan den adellijken d. B. Kemper: ‘WelEdel Heer! Ik weet niet hoe gij geboren zijt.’
Dit verbeeldt, geloof ik, geestig republicanisme. Maar waarom dan dat ‘Heer’ en ‘Weledel’?
Sinds mijn antwoord in het Deventer Weekblad schreef hij geen enkelen brief.
De twee laatste bladz. van myn opstel over Spoorw., werden vervan-