ieder dadelijk aan de godspraak van Delphi en andere steden? Dus, als gij ‘prestige’ wilt uitoefenen, en dit schijnt toch maar het hoofddoel van onze heerschappij, weest dan ondoorgrondelijk. Althans in mijn leven heeft dit middel altijd probaat geholpen.
Mijn coup d'essai was een coup de maître. Vóór vijfentwintig jaren had ik te Willem I eens een ‘heerepaard’ noodig voor eene dienstreis. Ik was weinige maanden te voren, bij mijne aankomst, het Fort Moeras binnengereden op een knol, die minder deed denken aan een ros voor een intocht dan aan de rossinante van Sancho Pancha, en wilde althans mijn uittocht schitterender vieren. De demang gladak had mijn lot in handen. Ik won inlichtingen in omtrent den graad zijner kennis en vernam, dat hij geen Arabisch karakter kon lezen. Ik schreef hem dus een brief met Arabische letters, waarin ik hem verzocht om een ‘zeer fijn paard’ en deed tevens de boodschap mondeling overbrengen door een mijner bedienden. Die hieroglyphen uit het land van den heiligen profeet misten op den geloovige hunne uitwerking dan ook niet.
Aangemoedigd door dezen uitslag, ging ik voort met op de mij eigene wijze ‘prestige’ uitteoefenen. Eenige jaren later ontving ik van den regent van Gresik (de arme man is sedert lang ontslagen) eene kennisgeving van het huwelijk zijner kleindochter, aanvangende met de geijkte Arabische woorden: Inie warkhat 'l ichlâts. (Dit is een brief van vriendschap!)
- Wacht, man!’ zei ik bij mij zelven, ‘ik zal u van hetzelfde laken een pak meten.’
Ik doorbladerde de Maleische Chrestomathie van mijn halfbroeder en vond daarin een brief waaronder de schrijver de aanteekening gemaakt had: ‘Deze brief is door den bloemrijken en gezwollen stijl voor de meeste inlanders schier onverstaanbaar.’
- ‘Ha,’ dacht ik, ‘dat is juist, wat ik noodig heb.’
Ik schreef dien brief letterlijk over en vernam spoedig tot mijne voldoening, dat niemand hem had weten te ontcijferen.
Eenige weken later werd ik door den vader van den bruidegom tot een feest genoodigd. Als toasten-specialiteit kreeg ik van alle zijden het aanzoek een heildronk uittebrengen. Gelukkig was mijn geheugen, dat sedert mijn banvonnis den weg is opgegaan van al mijne schijnvrienden, toen nog trouw en zeldzaam sterk. Ik sneed den bloemrijken, gezwollen en schier onverstaanbaren brief op. Ieder,