Waarde en zeer geachte Heer!
Reeds gisteren ontving ik Uwen brief van den 23 dezer, en dat ik daarop eerst heden antwoord, is voor een deel toeteschryven aan myne oogen die den laatsten tyd veel geleden hebben door zenuwachtigheid.
Ik was innig geroerd door Uwen brief, die my zoowel door den toon van hartelykheid, als door de daarby zoo edelmoedig aangeboden hulp, indedaad eenen weldadigen indruk maakte. Myn gemoed is vaak ontstemd door bitterheid, en dit doet my te meer leed, omdat dit gevoel my zou kunnen verleiden tot zeker scheef zien, dat nadeelig werkt op het nasporen van waarheid.
Reeds hierom alleen was Uw lief schryven een weldaad. Zoo iets verzacht en verzoent.
Maar ik moet erkennen dat ook Uwe geldelyke hulp my zeer gelegen kwam. Door eenen verdrietigen zamenloop van omstandigheden was myn toestand in Augustus, zóó als dat in de U waarschynlyk bekende ‘Oproeping’ beschreven werd. Indien myn uitgever niet onverwachts, ik geloof buiten zyn schuld, in geldelyke moeielykheden geraakt ware, zoude men nooit van myn min gunstige omstandigheden vernomen hebben. Wat er nu op dat zamenstellen dier Commissie gevolgd is, dat ga ik nu voorby. Dit is zeker, dat hare bemoeienis my andere indrukken verschafte, dan Uw brief. Hoe die zaak zal afloopen, weet ik nog niet, maar ik stel meer vertrouwen in de opbrengst van myn eigen werk, dan in de welwillendheid van personen die over my spreken gelyk ik in de Zaanlandsche Courant gelezen heb. Het spreekt dan ook vanzelf, dat ik met zulke ‘vrienden’ geen genoegen neem. De zaak is nog hangende.
Zoodra echter myn Uitgever weder vlot raakt, of wanneer ik geslaagd zal zyn in het aangaan eener overeenkomst met een ander, kan ik door arbeid redelyk wel in myne behoefte voorzien. Indien het my gelukte voor eigen rekening te schryven, zou ik zelfs betrekkelyk ryk wezen. Doch daartoe kan ik voorloopig niet geraken.
Wél echter verwacht ik dagelyks geregeld te kunnen voortgaan met een Uitgever, en het is de hoop hierop, die my beweegt uwe broederlyke hulp, als geleend, met groote dankbaarheid aantenemen. Ook vordert de opregtheid, te verklaren dat ik geloof dezer dagen eenig geld te zullen ontvangen, in welk geval ik de vryheid nemen