door 't oplossen van een opzettelyk misverstaan. Die officieren in de voorgallery der komedie waren al te goedig. De definitie die d'Ablaing geeft van ‘beul’ is toevallig die van ‘scherprechter’. ‘Beul, bourreau, henker, hangman’ is in alle talen een scheldwoord. D'Ablaing is - (a). Kyk ik zal hem zeggen wat hy is, zodra ik me roeren kan, en zeker ben den volgenden dag my ook te kunnen roeren. Wat baat het of ik hem nu, in een brief aan u, son fait zeg?
En nu een opmerking aan u, den nobelen kameraad van Beresteyn. Op de plaats van 't streepje dat ik nu met 'n (a) teeken, wou ik zetten: dief.
Voyons, waarom ik het binnenhield? Wat ik meen durf ik zeggen. Maar in 's hemelsnaam op z'n tyd, d.i. als ik zeker ben van 'n lendemain. Het schikt me op 't oogenblik niet, nog meer Rolletten by den naam te noemen. Ik zou geen tyd over hebben om onschuldige katten te doopen.
Ik zeg dit in verband met uw welmeenende pogingen by Stieltjes en Straatman. Kyk, waar ge my verdedigt, volgt dupliek. Of ik die nu al of niet te zien kryg, ik zou daarop moeten dóórgaan, om u niet in den steek te laten met uw ridderlyk party trekken. En... dat schikt me niet altyd. Zeg byv. nog niet aan D'Ablaing dat hy een dief is.
‘Het gaat met genegenheid als in de krachtkunde: wat men in breedte verliest wint men in diepte.’ Dit zyn uw woorden, en ik zal er hartelyk nota van nemen. Doe me het genoegen op my te rekenen. Ik zeg dit niet alleen omtrent u, maar ook in zaken die ik, anderen betreffende, met u verhandel. Neem geen woord op als ligtvaardig gesproken. Ik weet wat ik zeg, al was 't een streepje met 'n a.
Het misbruiken van woorden maakt me gloeiend. Alle dwaling, alle bedrog, alle zonde wordt daardoor in stand gehouden. En ik kom in de commerce met de wereld te kort, omdat ik me toeleg op juistheid van uitdrukking, en zy, de wereld, doet dat niet. Ze praten maar wat op z'n d'Ablaing's, by manier van spreken, luk-raak. Dan ben ik wel scherpzinnig genoeg met den vinger aan te wyzen: dáár lieg je, dáár, en dáár! Maar 't baat niet. Dan verdraaien ze weer die aanwyzing, en zeggen dat ik beweerd heb dat twee maal twee gelyk vyf is. Nieuwe teregtwyzing... nieuwe verdraaijing en zoo voorts tot het eind, neen zonder eind!
Ja, ook ik hield den Oud-Officr. I.L. voor van Rees. Hy is nu lid van de rekenkamer.