Volledige werken. Deel 14. Brieven en dokumenten uit de jaren 1870-1871
(1982)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd[Bijlage
| |
De Havelaars-zaak.
| |
[pagina 59]
| |
tegen de elementen. De bulderende storm was vaak de wiegezang waaronder zij insliepen. Zij gingen steeds recht door zee en hun woord was hun zegel. Zij waren oprecht, edelmoedig, dapper en rechtvaardig... Dat volk - Neen de grootheid van dat volk ging onder... Hun luister taande. De roem ging verloren! Het nageslacht van dat groote volk was... godsdienstig, vroom, braaf en fatsoenlijk!... Het was trotsch op de glorie der vaderen, op de erfenis die zij... onwaardig waren. Dát nageslacht richtte standbeelden op voor de mannen van het voorgeslacht die zij niet wisten te evenaren, en deden het tegenovergestelde van hetgeen zij zochten te vereeren. Dat nageslacht stichtte monumenten voor dwaasheden, om hunne ijdelheid te... vereeuwigen! Dát nageslacht was arm aan deugd, en teerde op een roemvol verleden waaraan het... dood onschuldig was. Maar dat nageslacht was godsdienstig, vroom, braaf en fatsoenlijk! Ja dat volk was groot in... den Heere! Het was godsdienstig, het was ultra-Christelijk. Rijk en arm, oud en jong, allen hadden den mond vol van godsdienst. Overal hing een bord van godsdienst uit. Iedereen deed... in godsdienst en het was alsof men den godsdienst verhuurde en verkocht!... Als de koning een proklamatie of een wet uitvaardigde, dan deed hij dat bij de gracie Gods! - naar men zegt. Wanneer de koning de Kamer opende, dan riep hij daarbij de hulp en tusschenkomst in van den Heer. Eens had hij het - 't is ongehoord - vergeten; maar een rechtzinnige zieleweger, een die de geesten beproeft, een leuterend catechiseermeester, merkte den misslag en maakte er de bevoegde autoriteit opmerkzaam op. Er werd beterschap beloofd en gezegd dat zóó iets niet weer zou gebeuren... Zond de koning zijn ministers naar de volksvertegenwoordiging om met gemeen overleg tot welzijn van het land te beraadslagen, dan geschiedde dit onder... inwachting van hoogeren zegen... In de Kamers beriepen sommige leden zich om strijd op hun echt Christelijke gezindheid... immers, het volk zijne rechten te onthouden, het te drukken en te versmaden, den Javaan te mishandelen - 't is alles bepaald Christelijk. In een woord het volk was zeer godsdienstig. Het at, én dronk, én | |
[pagina 60]
| |
ademde niets anders dan godsdienst... naar het uiterlijk. Het leefde van godsdienst en stierf aan godsdienst - zoo scheen het - want het berstte aan overmaat van godsdienst!... dat zeide men ten minste. - Dát volk was dus vroom, ja zóó door en door vroom dat het eeuwig onder elkander twistte en elkaar bij de haren kreeg over den godsdienst - uit loutere vroomheid voorzeker. Dát volk was ook heel braaf!... Ja zóó braaf dat het zich volstrekt niet bekommerde met de zedelijkheid. Plicht doen, verdrukten te beschermen... daar was het veel te braaf voor. Waarvoor zou anders de braafheid dienen? - De braafheid is een vrijbrief voor den zondaar, een zalfje voor een onrustig geweten. De braafheid is een wijden mantel die veel kwaad en ongerechtigheid verbergt... Dát volk had veel te verbergen, en daarom was het steeds gemanteld gelijk de rechters van een hof en deden alzoo heel dikwijls denken aan een troep dronken doodbidders... Ja dat volk was zoo braaf dat ik er van walgde... Dát volk was ook hoogst fatsoenlijk! De allerfatsoenlijksten waren te fatsoenlijk om... te werken. Zij leefden ten koste van het zweet en bloed van een vreemd volk dat zij fatsoenlijk uitzogen... Met de vruchten van de vlijt van dat vreemde volk betaalde het zijne schulden. Van het uitgeperste zweet en bloed van dat vreemde volk werden spoorwegen aangelegd, enz. Dat vreemde volk werd door hen mishandeld, erger en vreeselijker dan vroeger de slaven in de West - die behoorlijk voedsel ontvingen - daar men het bewuste volk vaak aan den hongerdood prijs gaf. Onder dat volk stond een groot profeet op. Hij schetste de ellende, waaraan de arme, de weerlooze Insulindiërs waren overgeleverd. Hij toonde hun de grootheid aan van de schuld die op hun gemoed lag. Hij bewees de noodzakelijkheid, daaraan een einde te maken. Hij beriep zich daarbij op het recht en op de uitspraak van het menschelijk gevoel... Het volk vond dat die man heel mooi kon... spreken en verzocht hem daarmede voort te gaan!... Toen beriep die profeet zich op hun godsdienst, op hun vroomheid, op hun braafheid en op hun fatsoen... Het volk juichtte hem nog luider toe dan te voren, maar het wilde geen recht doen. Dat ging - zoo 't scheen - boven hun begrip! Toen begreep de profeet, dat alles ijdel was en in zijn verontwaar- | |
[pagina 61]
| |
diging rukte hij het volk den mantel af - en verscheurde dien... mantel. Dit volk was de Nederlandsche natie - en die profeet... Multatuli! Sentot. | |
De Havelaars-zaak.
| |
[pagina 62]
| |
weêr op en gingen zich eindelijk er voor goed vestigen. De vreedzame inwoners - de Egyptenaars - die minder krijgszuchtig waren en die meer de schoone kunsten en de wetenschap beoefenden, zagen dit met leede oogen aan. De bevolking der Hijksen nam schrikbarend toe en het was te voorzien dat na verloop van jaren, de vreemdelingen de beheerschers van Egypte zouden worden... De Egyptische staatkunde nam, om dit te verhoeden, het middel der verdrukking te baat. Zij dwongen de Hijksen tot slaven-arbeid in de steen-ovens... doch zonder eenige vrucht. De indringers namen steeds in getalsterkte toe en het stond te vreezen dat de verdrukten nu nog spoediger de wapenen ter hand zouden nemen, om aan die gedwongen arbeid een eind te maken. De Egyptische regeering vaardigde daarop een bevel uit, dat de pasgeboren kinderen van de Hijksen, die van het mannelijk geslacht waren, moesten omgebracht worden. Doch dit besluit werd niet ten uitvoer gelegd. Het bevel werd ontdoken. Het gevolg der onderdrukking was, dat de Hijksen vroom werden en zeer godsdienstig hunnen meesters gingen haten. De Egyptenaars ten einde raad, besloten ten laatste dat slavenvolk, dat zoo gevaarlijk voor hen begon te worden, het land uit te drijven. Maar de Hijksen hielden zich voor een zeer godsdienstig volk en meenden dat zij door hun god, Jah. om hunne verdiensten uit de Egyptische slavernij verlost werden. Hun aanvoerder of profeet gaf hun in de woestijn de goddelijke wet... Met die wet trokken de Hijksen naar het Palestijnsche morgenland en hebben daar de inwoners uitgeroeid!... Mannen en vrouwen, grijsaards en zuigelingen, alles wat leven ontvangen had, werd door het uitverkoren volk vermoord!... De Hijksen waren een heilig, een priesterlijk volk geworden, en de roof en de moord die zij pleegden, geschiedden uit zuivere Jahsvrucht!... Het was rooven en moorden ter eere van Jah!... Dat volk was derhalve zeer Jahdienstig. Het kon bijgevolg geen kwaad doen. Om Jah, naar zij meenden, te vriend te houden, verminkten de Hijksen hun lichaam, brachten den Sabbath in ledigheid door en hij, die door eenigen arbeid de heiligheid van dien dag schond, werd levend gesteenigd!... | |
[pagina 63]
| |
Voor het overige bestond hun Jahdienst in uitwendige, of liever gezegd in lichaamsreinigingen, in het betalen der 10den aan de Jahpriesters en in het brengen van brand- en slachtoffers aan Jah. Dat volk was dus zeer godsdienstig of liever Jahdienstig. Uit overmaat van Jahdienst en vroomheid hebben zij zelfs den zoon van Jah - Chrisma - gekruizigd!... Sentot | |
De Havelaars-zaak.
| |
[pagina 64]
| |
ren - met een kwaad geweten - die geld gaven, om... hun gemoed in rust te brengen. Ook vond men er vele zondaressen - Magdalena's enz., die aan dezelfde kwaal der tollenaars sukkelden - die hemden naaiden voor de naaktloopers en sokken breiden voor de barrevoeters. Die tollenaren en zondaressen waren vroom... Zij hadden veel lief gehad en vertrouwden dat hun daarom veel vergeven zou worden. Eenige Europ-Chnezen gingen naar Insulinde en hielden daar huis, zoo als vroeger de Hijksen in het Palestijnsche morgenland. Deze fortuin zoekende Europ-Chnezen waren, naar zij beweerden, zéér godsdienstig en héél vroom, dáárom - natuurlijk (?) - hadden de Insulindiers veel, heel veel van hun te lijden. Dat is duidelijk!... Maar!... De Europ-Chnezen begrepen, dat het zenden van zendelingen met hemden en sokken, hoe verdienstelijk op zich zelf, toch niet voldoende was om hun innige vroomheid te vereeuwigen... Daarom bepaalden zij, dat geen Europ-Chnees in Insulinde een ambt mocht uitoefenen, of hij moest eerst eens of meermalen, plechtig beloven - beloven, meer niet! - de Insulindiërs te beschermen. Ook zonden zij er van tijd tot tijd een landvoogd heen, die ook hetzelfde moest - beloven!... Men ziet, de Europ-Chnezen waren inderdaad zéér vroom, héél braaf. Maar!... Onder al die vrome en brave Europ-Chnezen in Insulinde, was er een die niet vroom en niet braaf, maar een onuitverkoren booswicht was. Hij had de vermetelheid te zeggen, dat de arme Insulindiërs ook menschen waren, dat zij menschelijk moesten behandeld worden, en dat men die lieden niet moest berooven en vermoorden. Hij beriep zich daarbij - hoe vermetel - op zijn eed, om de Insulindiërs te beschermen!... Dat was erg, héél erg, dat konden de vrome Europ-Chnezen niet verdragen; zoo iets was - ongehoord!... De landvoogd was een verschrikkelijk braaf man en vreeselijk vroom!... Hij - de godsdienstige voogd - overwoog het belang der Europ-Chnezen en... veroordeelden hem tot een langzamen hongerdood!... De landvoogd - die zijn plicht niet deed - was... Gouverneur-Generaal. Sentot. | |
[pagina 65]
| |
De Havelaars-zaak.
| |
[pagina 66]
| |
Dáárom beminde die meerderheid met geheel haar hart en met geheel haar ziel den rampspoed van Insulinde... Zij waren veel te godvruchtig, te vroom en te braaf om den armen zwerver recht te verschaffen... In zijne onnoozelheid had hij gemeend, dat het goede niet geheel in de menschelijke borst kon gesmoord worden... Hij is dan ook voor die misdaad zwaar... gestraft geworden. Die man was Max Havelaar. Sentot. |