hem die de wetenschap om haar zelve bemint, maar hij die haar geene liefde toedraagt laat zich niet verder met haar in als ter bereiking van zijn doel volstrekt noodig is. Hij bragt onderscheidene historische personen in herinnering die door vrije studie groot waren geworden en die, met versmading van eer en aanzien, de waarheid, die zij als een de vrucht van hun onderzoek hadden gevonden, trots alle gevaren, in het helderst daglicht durfden stellen. Zij waren waarlijk groot en verdienden bewondering. Ook over de verdiensten van onze landgenoot, den eenvoudigen Ds. Kamphuisen, wijdde Spr. uit, als een man, nederig van gemoed, maar die steeds in de bres sprong voor al wat goed en waar was. Een man aan wien men moed durfde ontzeggen en die toch den moed bezat, die alle anderen misten, om, namelijk, tijdens het heerschen der pest te Norden, de zieken bij te staan en de dooden te begraven. Spr. trok vervolgens een parallel tusschen twee mannen van groote bekwaamheid, beiden uit de 17e eeuw, Leibnitz en Spinosa, waarbij hij aantoonde in welk een gunstig licht de laatste zich voordeed tegenover den eersten, die zijne wetenschap alleen aan zijne eerzuchtige oogmerken dienstbaar maakte en op kwakzalverachtige wijze zijne diensten aan den hertog van Saxen aanbood, terwijl de laatste, de wetenschap alleen om haar zelve beminnende, zelfs een hoogleeraarschap te Heidelberg, dat hem werd aangeboden, van de hand wees, uit vrees zijne studie daardoor te veel aan banden te zullen leggen. Ten slotte gaf Spr. zijne verwachting te kennen dat de leden van ‘Vrije Studie’, wanneer zij zich eenmaal in de maatschappij zullen bewegen, evenzeer naar vrije wetenschap zullen blijven streven, als dit thans door hen gedaan wordt, zonder zich, om welke redenen ook, daarvan te laten afleiden.
Na eenige oogenblikken pauze betrad Dr. van Vloten op nieuw het spreekgestoelte en droeg een gedicht voor, de geboorte van Pallas, van Gotfried Kinkel. Zoowel bij zijne redevoering als na het voordragen van het dichtstuk vielen den begaafden spreker luide bijvalsbetuigingen ten deel van het talrijke opgekomen gezelschap. Vóor dat de vergadering scheidde werd, door den waarnemende voorzitter, den heer P.D. Vreede, aan den heer van Vloten dank gezegd voor de vele blijken van belangstelling en sympathie, ook dezen avond weder, aan de vereeniging bewezen, eene vereeniging die juist haar ontstaan te danken had aan een protest tegen den dwang die men der studie in der tijd had willen aandoen. Hij eindigde zijn toespraak met den heer