over de kleingeestige zorg der politie in het tekeergaan van kleine kansspelen op kermissen en feesten, wij sluiten ons daaraan van geheeler harte aan. Wie in den man uit het volk een mensch ziet, of hem tot mensch maken wil, behandele hem niet als een kind; dit toch is de zekerste manier om hem onmondig te doen blijven.’-
- De dezer dagen door den gewezen Keurvorst van Hessen aan al de europesche Hoven gerigte memorie handelt, na eene korte inleiding, over de volgende punten: 1o de verhouding van den Keurvorst tot de sleeswijk-holsteinsche zaken; 2o zijne bemoeijenis met de kwestie der Bonds-hervorming; 3o het conflict der groote mogendheden in 1866; 4o de verongelijking, den Keurvorst aangedaan door de pruissische Bonds-breuk, en den daaruit voortgevloeiden tegenwoordigen regtstoestand. Na eenige uitvallen tegen Pruissen, tegen de pers (voor zoo ver die de duitsche eenheid verdedigt) en tegen de oppositie-partij in den voormaligen hessischen Landdag, luidt het slot van de genoemde memorie als volgt: ‘Zijne Koninklijke Hoogheid, in het volle bewustzijn van naar regt, pligt, vorstelijke eer en waardigheid gehandeld te hebben, gelooft niet, er aan te mogen twijfelen, in deze overtuiging gedeeld te zien door al zijne vroegere hooge bondgenooten, de gezamenlijke Vorsten van Europa. Onder herhaald plegtig protest tegen het hem aangedaan geweld, stelt hij zijn vertrouwen op het onbeneveld oordeel van al de bevoegden, - op de werkdadige sympathie der mogendheden, en op de zorg der goddelijke geregtigheid.’ De Kölnische-Zeitung, die haar ongeloof aan den goeden uitslag van dit protest openbaart door een dubbel uitroepingsteeken te plaatsen achter de zinsnede, waarin de Keurvorst zijne hoop te kennen geeft, dat de mogendheden hare sympathie door daden zullen toonen, besluit met den wensch, dat de pruissische Regering op bedoeld staatsstuk door daden antwoorden zal.
- Men verneemt, dat bij ministeriële beschikking de terugbetaling der in 1866 door de stad Frankfort aangegane leening van 1,200,00 gl., welke op den 1sten dezer maand had behooren plaats te vinden, tot den 1sten Maart 1869 is uitgesteld.
- Naar aanleiding van het gebeurde op het dezer dagen te Berlijn gehouden Arbeiders-Congres, maakt de Volks-Zeitung, na te hebben medegedeeld, dat de vergaderingen van de Algemeene Duitsche-Arbeiders-Vereeniging voortaan te Berlijn, te Leipzig en ook te Dresden verboden zijn, de opmerking, dat ‘deze Vereeniging, door