niet zeer dankbaar is tegenover den man, die de eerste en krachtigste levensvonk van dien beteren geest deed ontwaken, waaraan zij haar bestaan dank weet, - de maatschappij tot nut van den Javaan heeft in het proefnummer, van een door haar uit te geven weekblad, hare ruimte wel beschikbaar willen stellen om den ongelukkigen strijder nog met vuil te laten werpen. Dit nu is háre zaak; zij 't dan ook meer een nieuwe maar treurige bijdrage voor de grievende miskenning waarvan hij, - zelfs bij zijn zoogenaamde geestverwanten - voortdurend het slachtoffer is, - maar wij vragen in gemoede: ‘heeft hij dát verdiend?’...
Is het gevoel van recht en billijkheid dan zóózeer verstompt, dat men meent, - althans men stelt zich aan alsóf men deze meening ware toegedaan - dat men meent met laster den man te moeten beloonen, die zijn welvaart en levensgenot prijs gaf voor een principe dat hem voorschreef: geen onrecht te dulden; den man, die alles offerde voor de eer van zijn vaderland?!...
Mogen zijne geestverwanten, - ja, déze voorál! - mogen zij het langer geduldig en lijdelijk aanzien: dat een onzer geniaalste mannen, een onzer grootste geesten, - gebukt onder den zwaren druk van laster en miskenning - voortdurend moet worstelen met het zwarte spook, dat gebrek heet?...
Moet het nageslacht, - vrij van de kleingeestige bekrompenheid zijner tijdgenooten - weêr alléén de eer zijn weggelegd hem in zijn volle waarde te schatten, en hem misschien door eenige duizende ponden gegoten ijzer een hulde worden gebracht, die, - hoe wélgemeend ook - eene schrale vergoeding zal zijn voor 't brood, dat wij hem onthielden?...
Moet dat nageslacht weer medelijdend glimlachend de schouders ophalen bij de vraag:
waren er dan onder zijne tijdgenooten geen mannen die hem begrepen, en, die mét dat begrip de overtuiging hadden, dat, als men vooruit wil op den moeielijken weg van waarheid, menschelijkheid en recht, 't dán ook een eerst vereischte is: de rotsblokken zooveel mogelijk weg te ruimen, die den wegwijzer het voortgaan óf belemmerden, óf onmogelijk maakten?!...
Och, laat het toch niet gezegd kunnen worden dat ze er niet waren... Juist omdat het nageslacht ons lief is en zijn oordeel ons dus niet onverschillig kan zijn, juist dáárom, - en ook wel een beetje om ons-