Volledige werken. Deel 13. Brieven en dokumenten uit de jaren 1868-1869
(1980)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdVan den Rijn, 6 September.De Kölnische-Zeitung neemt uit de Londensche Daily-News een stuk over, waarin gewezen wordt op den voormaligen toestand der in Pruissen ingelijfde kleine Staten, in vergelijking met dien der stad Frankfort. Het Keulsche blad roemt die beschouwingen als zeer naauwkeurig, en zegt, dat zij des te meer waarde hebben, dewijl zij niet als karikatuur moeten worden opgevat, doch als eene met de waarheid overeenkomstige schets kunnen worden aangenomen. Volgens die courant, heeft de correspondent van de Daily-News vaak bewezen, dat hij geenszins blind is voor de onder het nieuwe stelsel begane fouten; hetgeen hem evenwel niet belet, een scherp oog te hebben voor het gebrekkige der vorige toestanden. Het stuk van den engelschen berigtgever luidt aldus: ‘Onder al de onafhankelijke Staten, die graaf Bismarck twee jaren geleden inslikte, was Frankfort waarschijnlijk diegene, welke dezen slag het diepst gevoelde, en daarover het luidst beklag deed hooren. De grond daarvan lag hierin, dat de Frankforters een grooter verlies leden, of juister gezegd, zich inbeeldden, een grooter verlies te lijden dan hunne lotgenooten, de Hessen, de Nassauers en de Hannoveranen. Hoewel de bewoners der verschillende landen, die zoo op eenmaal van de kaart van Europa verdwenen, niet zeer verheugd waren, toen hun de eer van het pruis- | |
[pagina 133]
| |
sische staatsburgerschap werd opgedrongen, vooral omdat zij vreesden, dat deze eer nogal duur zou moeten worden betaald, genoten zij toch den troost, dat hunne heerschers mede te gronde gingen in de algemeene schipbreuk. De kleine duitsche Souvereinen hebben zich nooit veel laten gelegen liggen aan de liefde hunner onderdanen; zij hielden hen door den chineschen muur der étiquette op een afstand, en lieten zelden iemand, die niet graaf was, of minstens een heer von..., tot hunnen geheiligden persoon naderen. Voor het grootste gedeelte hunner onderdanen waren zij dan ook slechts de geheimzinnige verzinnelijking van een kwelziek en spionnerend politiewezen, en het opperhoofd der alomtegenwoordige belastinggaarders. Zij waren niet slechts onbemind, - zij werden ook veracht. De titel van onderdaan van een magtig Vorst, als bijv. van den russischen Keizer, moge nu al niet de hoogste uitdrukking zijn van menschenwaarde, - veel krenkender nog is het voorzeker, onderworpen te zijn aan de luimen en kuren van een nietigen Hertog of Keurvorst, wiens geheel bestaan, als zoodanig, belagchelijk is. De duitsche “Landsvaders”, gelijk zij gewoon waren, zich zelven te noemen, geloofden halsstarrig aan hunne aartsvaderlijke roeping. In officiële stukken noemden zij de onderdanen “hunne kinderen”, en spraken gedurig van hun “vaderlijk gevoel” en “vaderlijk hart”; hetgeen inderdaad een koddigen indruk maakte. De “kinderen” kwamen hunnen “vaders” meestal als lastige en bespottelijke plaaggeesten voor. Men moge de verhouding van onderdaan opvatten, zoo als men wil, ieder zal toestemmen, dat het waardiger is, onder den Koning van Pruissen dan onder den Keurvorst van Hessen te staan. - Met betrekking tot Frankfort echter hebben de zaken een geheel ander aanzien. Die Staat was klein, doch - een Gemeenebest. Wel veroorloofde Pruissen en Oostenrijk den bestuurders der Vrije Stad te naauwernood, eene eigene ziel te hebben, doch in theorie waren zij vrij als de lucht, en allen feiten ten trots, vierden zij met de grootste naïveteit aan dit strelend zelfbedrog den teugel. De minste Frankforter burger stelde zich, in het staatkundige, boven den aanzienlijksten onderdaan der naburige Vorsten. Ik heb een Senaats-lid van deze Vrije Stad gekend, die in werkelijkheid slechts een armzalig werktuig was van den oostenrijkschen voorzitter van den Bondsraad, doch wiens geheele ziel niettemin vervuld was van patriotsche opgeblazenheid. Hij hield zich zelven in allen ernst voor een mengsel van Cato en Willem Tell. Hoe- | |
[pagina 134]
| |
zeer de onvriendelijke natuur hem een bol, nietszeggend gezigtje, eenen dikken buik en onzigtbare beentjes had geschonken, liep hij als een paauw door de straten zijner geboortestad, in de volle overtuiging, dat allen, die hij ontmoette, getroffen waren over zijne gelijkenis met een oude Romein. Dit waardig Senaats-lid was een getrouw beeld der Frankforter kooplieden. Het verlies van hun ingebeeld burgerregt was allen eene bittere pil. Zij gevoelen zich thans hierom zoo ongelukkig, omdat hun niets overbleef, waardoor zij zich van hunne standgenooten te Berlijn of in andere groote steden onderscheiden. Sommigen hunner hebben dan ook verkozen met have en goed naar Zwitserland te vertrekken, liever dan in hunne geboortestad te worden aangezien voor 't geen zij eigenlijk steeds geweest zijn, voor eenvoudige kooplieden. - Behalve dien ingebeelden kommer, is het niet ligt te ontdekken, wat Frankfort of de Frankforters eigenlijk door hunne inlijving in een grooten Staat zouden verloren hebben. De rijkdom en het aanzien der stad ontsproten uit drie bronnen. Ten eerste was Frankfort een financieel brandpunt; vervolgens een verzamelingspunt van spoorwegen, en eindelijk eene gewigtige plaats voor den kleinhandel. Welnu, dat alles is gebleven zooals het was. Nog altijd bezorgen de groote bankiershuizen Rothschild, Erlanger, Bethman leeningen aan Europa; nog steeds komen te Frankfort vijf groote spoorwegen uit, en nog immer wandelen groote scharen vreemdelingen in de straten der stad, om zich door hare kramers te laten uitplunderen. Wel houdt niet meer de voormalige Bondsdag zijne zittingen binnen Frankfort's muren, doch de afwezigheid van een twintigtal babbelaars (alten Weibern) zal dan toch wel niet zoo belangrijk zijn, evenmin als het vertrek van de gezanten, die bij deze twintig babbelaars geaccrediteerd waren. Hoogstens kan daaruit eene vermindering voortvloeijen van het aantal gasten bij het eene of andere feestmaal. De gezanten zijn voor 't overige vervangen door consuls, welke, indien zij allen zoo flink zijn als de vertegenwoordiger van Engeland, voorzeker eene niet minder nuttige arbeidzaamheid zullen ten toon spreiden, dan hunne diplomatieke voorgangers.’ |
|