sche talen, dan met het Suevisch (Zwabisch of Opperduitsch) en het Saksisch (Hoogduitsch) verwant is. Het beweren van dien heer, dat de geringe sympathie, welke het oprigten van een standbeeld voor Vondel in Duitschland gevonden heeft, een blijk is van het uiteenloopende der talen, en de ingenomenheid, waarmede hij daarentegen over de hartelijke deelneming ‘onzer gallische broeders’ spreekt, geven der Keulsche courant aanleiding tot de bijtende opmerking, dat de heer Nolet, die vroeger elke gemeenschap met Frankrijk ver van zich wierp, thans door eene soort van gallomanie schijnt aangetast te zijn, vermoedelijk omdat Koning Wilhelm geweigerd heeft, de opdragt der gedichten van den heer Nolet aantenemen.
- De verkiezingen in Wurtemberg, welke voor het eerst op directe en geheime wijze hebben plaats gehad, hebben den volgenden uitslag gehad: Van de 70 stemmingen zijn er 11, die tot overstemmingen aanleiding zullen geven. Van de 59 gekozen Afgevaardigden behooren 25 tot de democratische of volks-partij; 25 moeten als regeringsgezind, en in het algemeen als voorstanders van een Groot-Duitschland worden aangemerkt, terwijl 9 zoogenaamde nationalen zijn. Een nationaal-liberaal orgaan laat zich over dezen uitslag aldus uit: ‘De Regering kan er dus voortaan niet meer op rekenen, de meerderheid in de Kamer op hare hand te zien, want de nationalen zullen altijd aan de stemmingen den doorslag geven. Zij zal echter op nieuw ondersteuning vinden in de Vertegenwoordiging, voor haren tegenzin om zich naauwer aan het Noordduitsch-Verbond aantesluiten; en diezelfde Vertegenwoordiging zal het toejuichen, indien de Regering zich door eenzijdige uitlegging der verdragen aan hare verpligtingen onttrekt. Dat dit toch de politiek der Regering is, blijkt uit de rede, door den minister van Justitie, den heer Mittnacht, kort voor de verkiezingen uitgesproken, en waarin hij zeide, dat Wurtemberg gedurende de eerstvolgende twee jaren eene afwachtende politiek volgen moest, doch dat gedurende dat tijdsverloop gebeurtenissen zouden plaats grijpen, “waardoor veel zich ten gunste van Wurtemburg keeren zou.” Die gebeurtenissen zijn ongetwijfeld een oorlog met Frankrijk, en ofschoon, ingeval van oorlog, Wurtemberg zijn contingent aan het Noordduitsch-Verbond leveren moet, is het toch zeker, dat, zoo lang iemand als de heer Mittnacht deel der wurtembergsche Regering uitmaakt, het wurtembergsche contingent wel niet bijzonder veel versterking aanbrengen zal. Die Regering zal van elken