[17 juli 1868
Brief van Multatuli aan Van Vloten]
17 juli 1868
Brief van Multatuli aan J. van Vloten. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (Athenaeumbibliotheek Deventer; fotokopie M.M.)
die Keulsche zaak: zie het Ingezonden Stuk in de Arnhemsche Courant d.d. 13 juli 1868.
in Delft: of de ontmoeting van Multatuli en Van Vloten in Delft heeft plaats gehad, blijkt uit deze brief niet, noch of die ontmoeting toeval was.
Den Haag 17 Juli 68
Waarde Heer van Vloten,
Zie eens dien dapperen Sneeker! In z'n no 57 doet hy die Keulsche zaak af, en - ik moet zeggen - flink! Vindt Ge t' na dat stuk, nog noodig er op terug te komen? Zoo als ge wilt, maar ik heb er pleizier in U opmerkzaam te maken op dien Sneeker.
Wat me in dat ‘ingezonden stuk’ van den Arnhemmer 't meest zéer deed, was niet de veronderstelling dat ik ‘myn Vaderland’ aanviel (Ik zou zoo vry wezen, als 't noodig was) maar dat ik teekenen zou: ‘een Duitscher in Suriname’
Ik meen niet verdiend te hebben dat men my verdenkt van zulke omwegen. Is dat niet juist?
Het was me een waar genoegen U gister weertezien. Blyft ge nog lang in Delft? Ik logeer in den Toelast.
Hartelyk gegroet, en ook by gelegenheid Uwe Vrouw, en Willem en Odo en Martha
Geheel de uwe
Douwes Dekker
Kyk, die Sneeker steelt myn hart! Honderd mannen die handelen zooals hy schryft, en we veranderen den heelen boêl. M'n eerste maatregel zou zyn die arme meid los te laten die voorgister gevangen genomen is, omdat ze -
nu ja, 'n fout is 't. Maar wat moet er nu van dat schepsel worden!