door de meeste Hollandsche bladen werd overgenomen en waarin door een soi-disant ‘Duitscher in Suriname’ beweerd werd: dat Nederland Suriname aan Pruisen wilde verkoopen; zij zullen dan ook wel hebben opgemerkt, dat dit bericht later door onze bladen weêrsproken is. Welnu, naar aanleiding van dat artikeltje vinden we in de Arn. Cour. van Zondag jl. een ingezonden stukje, geschreven door een Nederlander te Keulen, en waarin die goede man zich schrikkelijk boos toont over ‘dien brutalen leugen’, zoo als hij dat noemt. Hij roept dan ook elk Nederlander op om vervuld te worden van verontwaardiging, gloeiende verantwoordiging nog wel. Of neen: wanneer het waar is wat men te Keulen verzekert: ‘dat genoemd artikel noch in Suriname geschreven, noch uit de pen van een Duitscher gevloeid is’, dan behoeft niet elk Nederlander aan zijn treffende oproeping gehoor te geven, één wordt uitgezonderd, één heeft permissie dood kalmpjes te blijven. Die ongelukkige is nat. de ontaarde? schrijver en verspreider van 't zooveel sensatie makend gerucht. Ons gloeiende Keulsche Nederlander schijnt ‘eenigzins achter de geheimen? te zien’ en zoekt nu ‘een naauw verband tusschen dat artikel en het verblijf te Keulen van een Nederlander, die om goede redenen de grenzen van zijn vaderland vermijdt; - een Nederlander, nader omschreven door de volgende eigenschappen, die hem zouden kenmerken: “zeldzame genialiteit, nog zeldzamer ruimte van beurs en aller zeldzaamste ruimte van conscientie.”
De schrijver eindigt met de treffende moraal: “'t Is nog zoo'n kwade broodwinning niet zijn pen aan de vijanden van zijn vaderland te verkoopen.”
In hoever het nu dien ongenoemden schrijver gelukt is om bij zijne landgenooten gloeiende verontwaardiging op te wekken, laten we daar; bij ons evenwel is hij, - wij bekennen het gulweg, - in zijne goede bedoeling tamelijk wel geslaagd. Alleen vermengt zich met die verontwaardiging ook nog een goede dosis walging, innige walging. Of 't nu evenwel in schrijvers bedoeling lag, om deze tegen zich zelf op te wekken, moge hij zelf beslissen; maar zijn schrijven heeft die uitwerking op ons gehad.
In bedoeld schrijven toch, wordt weer op zoo'n echt geniepige en kwaadaardige wijze met drek gesmeten naar een man, die, in geestesgaven en moed zoo vér uitstekende boven het meerendeel zijner landgenooten, zich de onverzoenlijke haat der Droogstoppels en de