Volledige werken. Deel 13. Brieven en dokumenten uit de jaren 1868-1869
(1980)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
[pagina 13]
| |
Bij verwijzing naar de uitgaven waaraan enige tekst moest worden ontleend, is gebruik gemaakt van de volgende korte aanduidingen: Brieven ix: Brieven van Multatuli. Bydragen tot de kennis van zyn leven. Gerangschikt en toegelicht door Mevr. Douwes Dekker, Geb. Hamminck Schepel. Te Wiesbaden. - Amsterdam W. Versluys, 1895. Brieven WB ix: Multatuli. Brieven. Bydragen tot de Kennis van zyn Leven gerangschikt en toegelicht door M. Douwes Dekker-Hamminck Schepel. Tweede, herziene Uitgaaf. Negende deel. 1912. Uitgegeven door de Maatschappij voor goede en goedkoope Lectuur. Amsterdam. (= Wereldbibliotheek). Pée Tine: Brieven van Mevrouw E.H. Douwes Dekker-Van Wijnbergen aan Mejuffrouw Stéphanie Etzerodt, later Mevrouw Omboni. Met een schrijven van de laatste en enkele aanteekeningen uitgegeven door Dr. Julius Pée. 's-Gravenhage Martinus Nijhoff, 1895. In al deze gevallen waarin geen vergelijking met de autografen mogelijk was, is de datering voorzien van een asterisk. De Kopieboeken met de uitgaande tekst van R.C. d'Ablaing van Giessenburg, zowel inzake zijn buitenlandse boekhandel als zijn uitgeverij onder de firmanaam R.C. Meijer, werden als bron beschouwd en de teksten daaraan ontleend zijn dus zonder sterretje afgedrukt, hoewel het hier afschriften betreft die niet altijd door d'Ablaing zelf maar vaak door bedienden zijn vervaardigd. Deel 3 omvat de periode van 26 maart 1864 tot en met 2 september 1868. Vooral in de franse teksten zitten veel fouten; maar liever word ik van slordigheid verdacht, dan verplicht telkens sic te drukken. De aandacht wordt voorts gevestigd op de volgende punten: Mimi: aanduiding van Maria Frederika Cornelia Hamminck Schepel, van 1875 af de tweede echtgenote van Eduard Douwes Dekker. Multatuli: aanduiding van Eduard Douwes Dekker. | |
[pagina 14]
| |
Edu: aanduiding van Multatuli's zoon, geboren 1854. Nonni: aanduiding van Multatuli's dochter, geboren 1857. Stéphanie: aanduiding van Tine's vriendin Stéphanie Omboni-Etzerodt. Tine: aanduiding van Everdina Huberta Douwes Dekker-van Wijnbergen, de eerste echtgenote van Eduard Douwes Dekker. A.M.V.C.: Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven, Antwerpen. I.I.S.G.: Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam. K.B.: Koninklijke Bibliotheek, 's-Gravenhage. L.M.: Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, 's-Gravenhage. M.M.: Multatuli-Museum, Korsjespoortsteeg 20, Amsterdam. U.B. Universiteitsbibliotheek; met vermelding van de plaats. V.W.: Volledige werken van Multatuli (Amsterdam 1950 etc.); met vermelding van het deel. Typografie: in de teksten is niet gepoogd het origineel met typografische middelen na te bootsen. De tekst is diplomatisch afgedrukt, met dien verstande dat bij de punten iedere reeks is weergegeven door een drietal, en bij de streepjes iedere reeks door een tweetal. Indien een punt aan het einde van een zin, dus bijv. vóor een nieuwe hoofdletter, ontbreekt, is deze stilzwijgend toegevoegd. In Multatuli's brieven wordt steeds y gedrukt ofschoon er in de handschriften soms en in de door anderen gedrukte teksten dikwijls een ij staat. Wanneer er gebruik is gemaakt van een authentieke tekst, wordt er geen enkele eerdere publikatie vermeld. | |
[pagina 15]
| |
Het lijkt gewenst nog iets op te merken inzake Multatuli's rubriek Van den Rijn in de Opregte Haarlemsche Courant. Sinds 10 juli 1866 toen Busken Huet het eerste artikel plaatste, tot eind april 1868 toen hij zijn ondergeschikte redactionele functie opgaf om naar Java te vertrekken, waren er 142 bijdragen verschenen. Hoe groot dit aantal ook mag zijn - en hoe karig de betaling - het is wel zeker dat Multatuli er nog enkele meer heeft geschreven die óf niet zijn aangekomen óf niet geplaatst. Maar hoe vaak zich dit heeft voorgedaan, valt niet te controleren. Er is trouwens nog een ander probleem. Het Multatuli-Museum bezit een band met daarin de Opregte Haarlemsche Couranten voorzover ze de rubriek Van den Rijn bevatten. De reeks loopt van 10 juli 1866 tot en met 25 juni 1869, een grensdatum die samenhangt met het feit dat de krant kort daarna z'n formaat heeft vergroot. Bij controle op de volledigheid bleek niet enkel dat de collectie in de Stadsbibliotheek te Haarlem en die in de K.B. te 's-Gravenhage een paar publikaties méer telden, maar ook dat er blijkbaar verschillende edities zijn geweest, soms met enkel een gewijzigde opmaak, soms met verschuiving van de bijdrage naar de volgende dag of zelfs met splitsing over twee dagen. Op grond van deze constatering is bij het kopje boven elke bijdrage nu vermeld aan welk exemplaar de tekst is ontleend. Ernstiger is de vraag naar Multatuli's werkwijze bij het ontstaan van deze teksten. Er is een enkele uitlating van hem bekend dat Mimi eens het werk voor hem had waargenomen, maar dat hij toch zelf de zaak had overgeschreven om in Haarlem geen argwaan te wekken door een afwijkend handschrift. Maar of zo'n situatie zich vaker heeft voorgedaan, en wanneer dan, is onbekend. Zo lang Multatuli in Koblenz woonde, of in Keulen, moet het niet al te moeilijk zijn geweest inzage te krijgen van plaatselijke of meer algemene duitse kranten met nieuws. Maar van de twintig maanden tussen 1 mei 1868 en 31 december 1869 heeft hij er tenminste zeventien in Den Haag doorgebracht. En hoe hij in staat is geweest zich dáar behoorlijk op de hoogte te stellen van de duitse verhoudingen, blijft duister. De allerernstigste vraag betreft wel de tekstgetrouwheid van wat er werd afgedrukt. Van de werkwijze op de redactie van de Opregte Haarlemsche Courant is te weinig bekend om te zeggen aan welke behandelingen de kopij werd onderworpen eer ze ter zetterij ging. | |
[pagina 16]
| |
Dat er sommige inzendingen zijn gesplitst, laat zich uit de feiten bewijzen. Maar of er niet ook wel eens is gesnoeid, gewijzigd - om welke reden dan ook - en misschien zelfs aangevuld met passend nieuws uit een andere bron, is een open vraag. In het Museum Enschedé te Haarlem is geen bladzij kopij van Multatuli terug gevonden, en ook geen enkele brief. Het is denkbaar, dat men na 1 mei 1868, toen de heer Charbon de taak van Huet overnam, op een ándere wijze te werk is gegaan dan daarvoor; maar iedere aanleiding tot zo'n veronderstelling ontbreekt, en elk gegeven dat tot nader inzicht zou kunnen leiden eveneens. Het enige wat wij bezitten, zijn de anoniem gepubliceerde teksten; tot hoeveel voorbehoud men dienaangaande gerechtigd of verplicht is, kan door niemand worden uitgemaakt. G.S. |
|