Volledige werken. Deel 13. Brieven en dokumenten uit de jaren 1868-1869
(1980)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
[pagina 9]
| |
Het is bijzonder verheugend dat dit dertiende deel van Multatuli's Volledige Werken kon worden samengesteld, althans afgewerkt, onder beter omstandigheden en met gunstiger vooruitzichten dan bij de delen XI en XII het geval is geweest. Toen mijn optimistische schatting van éen deel per twee jaar de uitgever met het oog op ons beider leeftijd te riskant leek, drong hij er met klem op aan, dat ik zou omzien naar voortdurende en deskundige assistentie. Zo'n plan, hoe aantrekkelijk ook, heeft maar twee bezwaren: het geld en de man. Om het eerste bezwaar te ondervangen werd een beroep gedaan op de Nederlandse Organisatie voor Zuiver Wetenschappelijk Onderzoek, en het bestuur daarvan bleek op de meest welwillende wijze bereid ons voorstel te honoreren. Het was tot mijn grote verrassing bovendien mogelijk een jonge Neerlandicus te vinden die de moeilijke weg in bibliotheken en archieven al uit enige ervaring kende en die voor de halve werktijd beschikbaar zou zijn. Zo is het dan gelukt beide bezwaren uit de weg te ruimen, en Drs. B.P.M. Dongelmans, als biblioloog verbonden aan de V.U., aan te stellen om de Multatuli-editie overeenkomstig de gevolgde principes te helpen voortzetten en zo mogelijk voltooien. Bovendien heeft Z.W.O. mij mevrouw Alma van Donk als typiste ter beschikking gesteld voor het overtikken van de zeer talrijke fotokopieën. Na een half jaar ervaring durf ik zeggen dat de samenwerking uitstekend verloopt: dank zij hun hulp is niet enkel de eindfase van dit deel enige maanden verkort, maar bovendien de inhoud op onderdelen vermeerderd en verbeterd. Ofschoon niemand kan voorzien welke moeilijkheden ons bij de komende delen nog te wachten staan, ga ik ervan uit dat ze niet onoplosbaar zullen zijn. In de nu ontstane situatie zal het uiteraard minder vaak nodig zijn een beroep te doen op de vriendschappelijke medewerking van degenen die daartoe jaar na jaar bereid zijn geweest. Toch is het niet enkel uit traditie dat hun namen in de Colofon gehandhaafd zijn gebleven: bij | |
[pagina 10]
| |
een langdurig karwei als dit is hun grote belangstelling en hun morele steun een vorm van medewerking die ik niet graag zou missen. Bovendien blijf ik voor de biografische aantekeningen, als van ouds, rekenen op de deskundigheid van mijn oude vriend Henri A. Ett. Het is mij een behoefte, opnieuw mijn grote erkentelijkheid te betuigen aan directie en personeel van de vele bibliotheken en archieven voor de hulpvaardigheid waarmee ze ons hebben ontvangen en bijgestaan. Ik reken er stellig op, dat ook de heer Dongelmans, die uiteraard voortaan deze contacten grotendeels van mij overneemt, met dezelfde welwillendheid zal worden geholpen. Deze erkentelijkheid geldt evenzeer de redacties van plaatselijke kranten die vaak nog de beschikking blijken te hebben over jaargangen van meer dan een eeuw geleden: en al zijn het maar advertenties en berichtjes die daarin schuil gaan, ze verschaffen details die juist vanwege hun exactheid nooit onbelangrijk zijn. Het grote aantal van de vaak omvangrijke bijdragen Van den Rijn heeft veroorzaakt dat dit dertiende deel beperkt moest blijven tot de twintig maanden van 1 mei 1868 tot 31 december 1869. Maar vooral ten aanzien van het laatstgenoemde jaar lijkt me dit eerder winst dan nadeel: er is over die periode van de ‘ménage à trois’ in de loop der jaren zonder verantwoorde, controleerbare gegevens, vaak dermate kritisch om niet te zeggen laatdunkend geoordeeld, dat een zo uitvoerig en nauwkeurig mogelijke dokumentatie een absolute voorwaarde is geworden niet slechts om de gewenste correcties aan te brengen, maar vooral om de feitelijke verhoudingen en gebeurtenissen te leren kennen en de hoofdpersonen in deze tragedie objectief te beoordelen. Zelfs de term tragedie immers is enkel verantwoord op grond van het nu bijeengebrachte en geordende materiaal.
Garmt Stuiveling Hilversum, 2 maart 1980 |
|