Volledige werken. Deel 12. Brieven en dokumenten uit de jaren 1867-1868
(1979)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd[15 december 1867
| |
Voorberigt.Hetzelfde geschrift van den heer Douwes Dekker, naar aanleiding waarvan dit opstel over hem het eerst het licht heeft gezien,Ga naar voetnoot* is in de Letteroefeningen van November ook en ter loops beoordeeld geworden door den heer C. Duymaer van Twist, te Deventer. Aanvankelijk meende ik, dat zoo niet het gezag dan toch de naam van dien schrijver mij gebood, alvorens mijne toestemming tot dezen herdruk te verleenen, zijne aankondiging met de mijne te vergelijken, en mijnen lof (want hij spreekt met geringschatting over het werk van den heer Dekker) te handhaven tegen zijne blaam. Toen ik evenwel in zijne vier bladzijden wel doorgaans een sterk gevoel van eigenwaarde, maar nergens blijken van een rijp oordeel aantrof, scheen het mij toe dat Multatuli tegen zulk eenen berisper generlei voorspraak behoefde. Of wat zal men anders dan als aarzelen tusschen een glimlach en een zucht, wanneer men iemand die Duymaer van Twist heet ja, doch voor het overige weinig belooft en nog niets gepresteerd heeft, op professoralen toon hoort betuigen, als had hij gedurende een lang en werkzaam leven van de studie der duitsche staatkunde zijne specia- | |
[pagina 557]
| |
liteit gemaakt: ‘Ik heb dat systematisch geroep tegen Pruissen nooit begrepen, ook al wist ik het, dat Nederland tamelijk overvoerd was met de Oostenrijksche metallieken; - ik heb altijd gemeend, dat voor Oostenrijk plaats was in Zuid - Duitschland, en ik geloof nog, dat Oostenrijk, mits vrijzinnig georganiseerd en bestuurd, eene eerste plaats in eene Zuid-Duitsche confederatie zou kunnen innemen.’ De heer Van Twist kan bijna niet in ernst onderstellen, zou men zeggen, dat buiten hemzelven iemand in Nederland vooralsnog belangstelt in hetgeen hij, waar het zulke aangelegenheden geldt, of altijd gemeend, of te geener tijd begrepen heeft. Even weinig waarde hebben zijne uitspraken, wanneer hij van het geschrift van den heer Dekker zegt: ‘Ik wil een enkel punt uit Multatuli's boek bespreken, en daarmede afgedaan,’ of van den heer Dekker zelven: ‘Het is nu eenmaal de gewoonte van Multatuli, om alles weg te werpen wat niet juist in zijne rigting valt,’ - ‘Multatuli schijnt inderdaad niet veel begrip te hebben van het parlementair régime,’ - ‘Zulke absurditeiten mogen, dunkt mij, niet onopgemerkt voorbijgaan.’ - ‘Ik betwijfel, of Multatuli de man is, om de diepte van den heer Bosscha te peilen.’ Lust om zich met den heer Van Twist te meten gevoelt men onder het lezen van zulke dingen bij zichzelven niet ontwaken. Het is alleen een bedroevend verschijnsel dat voor dergelijke oordeelvellingen plaats te bekomen blijkt in vaderlandsche tijdschriften van eenigen naam. Een troost daarentegen acht ik het, dat, toen de Letteroefeningen zich gebruiken lieten om op die wijze over Multatuli te spreken, de North British Review hem eene studie wijdde, de Revue Britannique die bladzijden overnam, de Revue moderne met eene vertaling van den Max Havelaar optrad, nog eene vertaling van dat boek in Engeland ter perse werd gelegd en men te Keulen zijne pen scherpte om de Koffijveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappij in harer waardig duitsch te vertolken. Nog ééne schrede, en de heer Douwes Dekker zal voldaan hebben aan den fieren in Starings epigram gestelden eisch: Het strekke uw moed ten spoor, doch mag uw Kroon niet wezen, Bloemendaal, 15 December 1867. Cd. B.H. |
|