[15 december 1867
Brief van Multatuli aan Huet]
15 december 1867
Brief van Multatuli aan Cd. Busken Huet. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (U.B. Leiden; fotokopie M.M.)
De tekst wekt de indruk dat het slot ontbreekt.
den Heer P.: Potgieter.
Keulen, 15 December 1867.
Waarde Heer Huet!
Hartelyk dank voor alles! Ik kryg daar een briefje van V. Helden. Ook van hem dus hoor ik hoe dapper ge my bystaat. De 2 Nederlanden heb ik ontvangen, even als de vorige bezendingen.
Hopende dat het u interesseert deel ik u mede dat myn onderhandelingen altyd voortduren. Men dringt zeer aan op discretie, en vraagt zelfs de ontvangen brieven te verbranden. Of die geheimzinnigheid noodig is, laat ik daar. Maar ik moet er my aan houden. Men wil in de 1e plaats dat ik niet in de gevangenis kom, en die historie is reeds in behandeling. Als dat afgedaan is, zal men my in den Haag roepen, en zelfs 't noodige geld zenden voor de reis, en om hiér wat kleinigheden aftedoen. De wil is er, maar ze komen moeielyk uit hun tred. Ik nam: had gezegd: laat die gevangenis maar ondershands achterwege. Dan zal ik later dat wel afdoen. Neen, 't moet in den vorm gaan.
En - 't Ministerie zou moeten aanblyven om my te helpen, zeggen ze. Ik leg hun, nu al tot vervelens uit dat dit geen vereischte is, dat juist by (nog altyd mogelyke) aftreding myn herstel een parthische pyl zou zyn - of ze dàt idee goûteren, weet ik niet. Ik kryg telkens betuigingen van goeden wil, ‘als ze aanblyven’ maar op die ‘pyl’ antwoorden ze niet.
Hoe dit zy, ik heb hoop.-
Als nu myn beste vrouw 't maar uithoudt. Zy is zeer lydend, en ik ben erg ongerust. Die school gaat bankeroet, en zy offert zich om den boel gaande te houden. Ze klaagt over koude, en gebrek aan comfort. De menschen zouden haar op de handen dragen, maar er