deld zoû kunnen beschouwen, al het ongelijk te laden, en integendeel de uitgelezene kieschheid des heeren Douwes-Dekker bovenmate te prijzen.
Waar is het nogtans, dat deze heer, Noord-Nederlander van geboorte, maar te Keulen wonende, doorgaat voor een afbreker en een godsloochenaar, en dat hij, ten rechte of ten onrechte, bij zijne landgenooten niet gezien is. Waar is het ook dat hij in zijne voordracht zich op de hevigste wijze over het Christendom uitgelaten heeft.
Wij zijn er verre af, geheel van Van Crombrugghe's Genootschap verantwoordelijk te maken voor de beklaaglijke woorden van dien redenaar. Maar zekere behendigen weten zeer wel, waarom zij die personnage hier bijzonderlijk hebben getracht te begunstigen en te vereeren. Troffen wij juist in het nummer van het Volksbelang van zondag laast, deze woorden niet aan, die stellig nog verre beneden degenen zijn van de volprezen Douwes Dekker?
‘Zulke vrijdenkers waren Christus en Luther, en al die edele geesten, die door afbraak met de oude wetten, hun grootsch voorbeeld, tot eene nieuwe en betere wet hebben gemaakt.’
Wij moeten dan op de ongodsdienstige, zelfs goddelooze strekking van zekere lieden de ernstige aandacht roepen van het Van Crombrugghe's Genootschap, hetwelk, zooals men weet, uit gemeenteonderwijzers en andere oudleerlingen der stadsscholen bestaat.
Tot zo ver de Conferentie. - Om nog een staalken te geven van de verdraagzaamheid sommiger zoogenoemde Flaminganten, diene het volgende: De heer De Geyter, van Antwerpen, die over eenige jaren opsteller was aan het katholiek Handelsblad, heeft, in een gedicht, een' uitval tegen den godsdienst of de godsdienstbedienaars gedaan, hoewel twee katholieke priesters deel namen aan het congres. De Hollanders, meest protestanten, waren over zulke gemeene handelwijze ten uiterste gebelgd.
In datzelfde congres zijn Hembyze en Ryhove, twee politieke schurken der xvie eeuw, als volkshelden opgehemeld geworden. Men heeft Artevelde, den eerlijken, rondborstigen, belangloozen burger van Gent, den smaad aangedaan, hem aan eenen der twee intriganten, huichelaren en tirannen, te vergelijken! Het is waar, dat geen enkel lid der vergadering het noodig heeft geoordeeld, die domheden ernstig te recht te wijzen.