Volledige werken. Deel 12. Brieven en dokumenten uit de jaren 1867-1868
(1979)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 178]
| |
Huize Laanzigt. 8 April 1867 WelEdelgeboren Heer! Ik dank U zeer hartelijk voor de mij zoo welwillend verstrekte inlichtingen omtrent den toestand van Mevrouw D. Dekkers, en het was mij zeer aangenaam te vernemen dat de laatste tijdingen gunstiger waren. - Echter vrees ik, dat de arme vrouw die reeds zooveel geleden heeft hare krachten overschat en op den duur niet in staat zal zijn op de wijze zoo als zij dit nu doet, in haar levensonderhoud en dat harer kinderen te voorzien. - Ook betwijfel ik zeer of Dekkers tegen de herfst in staat zal zijn weder de zorg voor zijn huisgezin op te nemen. - In geen maanden heb ik iets van hem vernomen; gedurig drong ik bij hem aan om weder aan het werk te gaan, waarvoor ik hem zelfs op zijn verzoek gedurende 3 maanden de noodige ondersteuning heb gegeven, maar dat aandringen schijnt hem verveelt te hebben en mijn laatste brief schijnt mij geheel bij hem in ongenade te hebben doen vallen. - U, die U het lot van Mevrouw Dekkers zoo edelmoedig hebt aangetrokken, hebt het regt kennis te nemen van dien brief, en te oordeelen. - Ik sluit hierin dus eene copie, met verzoek die na lezing maar te verbranden. - Geen mensch kan Dekkers zoo hoog schatten als ik, als geniaal schrijver, als onzen Nederlandschen Heine, geen mensch kan meer deernis met zijn ongelukkig lot en dat der zijnen hebben, dan ik, en geestverwantschap heeft mij mij warm aan hem aan doen sluiten, aan hem, van wien ik vóór den Max Havelaar nimmer den naam had hooren noemen. - Maar zijne beste vrienden worden soms ontmoedigt door den gestadigen laster die hem vervolgt; bij zoo velen bij wien mijne belangstelling in hem mij drong tot informeren, heb ik steeds niets dan ongunstige berigten vernomen; uit Indie of uit Nederland, allen hadden de eene of andere anecdote ten nadeele van hem; en toch ik vertrouwde in hem, toch streed ik steeds voor hem, tot ik eindelijk op zijn herhaald klagen ingesloten brief schreef, om hem te doen begrijpen, dat den toestand zijner vrienden ook niet altijd gemakkelijk was. Die brief schijnt hem beleedigt te hebben, en in plaats van mij één woord geschreven te hebben ‘Het is niet waar’, één woord dat ik gelooft zoude hebben, zwijgt hij. - Neem mij deze uitwijding niet kwalijk, ter wille van de zaak die ook uwe belangstelling zoozeer opwekt. - Zijn ‘Een en ander’ heb ik natuurlijk gelezen, en bezit | |
[pagina 179]
| |
weder gedeelten waarin zijn vroegere gloed geheel doorstraalt. - Is dat de vrucht van mijne 3 maandelijkse ondersteuning? Misschien, maar wat zal hem dat opbrengen, daar hij bij den uitgever van die brochure ook in schuld is. - Ik vrees dus, dat de vooruitzigten van met de herfst zijne familie te kunnen onderhouden, hersenschimmig zal blijken te zijn, en zou het plan, hoewel ik er de bezwaren van ten volle inzie, het plan om voor Mevrouw D: fr. 1800 bijeen te brengen tegen het najaar, zeer goedkeuren. - Een jaar rust zou haar misschien het leven redden. - Daarom ook, ben ik zoo vrij, hier weder voor haar ter Uwer beschikking in te sluiten f 50.00; het is weinig maar kan haar in ieder geval eenigzints helpen tot de versterkende middelen die kunnen dienen om hare gezondheid geheel te herstellen. - Met vriendelijk verzoek, al was het slechts met een enkel woord, het goede berigt van deze te ontvangen, heb ik de Eer, mij met de meeste hoogachting te noemen, UWEg: Dienstw: Dienaar R.J.A. Kallenberg van den Bosch Nota: Een bankbiljet groot f40.00. C.6493. 1 July 62. 1 muntbillet groot 10.00. No. 914. N. 13. 15 Sept. 53. |
|