Volledige werken. Deel 12. Brieven en dokumenten uit de jaren 1867-1868
(1979)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd[16 maart 1867
| |
MultatuliDaar was een man die zooveel te verdragen had binst zijn leven dat hij zijne werken onderteekende met den schrijfname Multatuli, d.i.: ik hebbe vele verdragen, alsof dat zijn eigen name ware geweest, en die man vertelt als volgt: Daar was een keer een steenhouwer die steenen hieuw uit de rotse, | |
[pagina 141]
| |
zijn arbeid was zwaar, en hij arbeidde veel; doch zijn loon was gering, ende te vreden en was hij niet. Hij zuchtte omdat zijn arbeid zwaar was, en hij riep: ‘Och, dat ik rijk ware, om te rusten op eene baleh-baleh, met klamboe van roo zijde!’ Ge moet weten 't is eene japansche vertellinge en die woorden beteekenen bedde en bedgordine. En daar kwam een engel uit den hemel, die zeide: ‘u Zij gelijk gij gewenscht hebt.’ En hij was rijke. En hij rustte op eene baleh-baleh, en de klamboe was van roo zijde. En de koning des lands toog voorbij, met ruiters vóór zijnen wagen; en ook achter den wagen reeden ruiters, en men hield den gouden pajongGa naar voetnoot1 boven het hoofd van den koning. En als de rijke man dat hoorde, verdroot het hem dat er geen gouden pajong en wierd gehouden boven zijn hoofd, en te vreden en was hij niet. Hij zuchtte en riep: ‘Ik wenschte dat Ik koning ware!’ En daar kwam een engel uit den hemel, die zeide: ‘u Zij gelijk ge gewenscht hebt.’ En hij was koning. En vóór zijn wagen reeden er vele ruiters, en ook waren ruiters achter zijnen wagen, en boven zijn hoofd hield men den gouden pajong. En de zonne schong met heeter stralen en verbrandde het aardrijk, zoodat de grasscheute dor was. En de koning klaagde omdat de zonne hem schroeide in 't gelaat, en macht hadde boven hem, en te vreden en was hij niet. Hij zuchtte en hij riep: ‘Ik wenschte dat ik de zonne ware!’ En daar kwam een engel. die zeide: ‘u Zij gelijk ge gewenscht hebt.’ En hij was de zonne, en hij zond zijne stralen naar boven en naar beneden, naar de rechter zijde en naar de slinker zijde, en alom. En hij verschroeide de grasscheute op der aarden, en 't gelaat der vorsten die op der aarden waren. Een eene wolke kwam tusschen de aarde en hem, en de stralen der zon stuitten op de wolke terug. En hij wierd toornig, dat zijner macht weêrstand wierd gedaan, en hij klaagde dat die wolke machtig was boven hem, en te vreden en was hij niet. | |
[pagina 142]
| |
Hij wilde de wolke zijn die zoo machtig was. En daar kwam een engel uit den hemel, die zeide: ‘u Zij gelijk ge gewenscht hebt.’ En hij wierd eene wolke, en hij ging tusschen de zon en de aarde hangen, en ving de zonnestralen op, zoodat de drooge grazen groene wierden. En de wolke regende groote droppelen waters op het aardrijk, en zij deed de rivieren zwellen, en de banjirsGa naar voetnoot2 voerden de kudden weg. En hij die de wolke geworden was verwoestte door veel waters het veld. En hij kwam neêr en stootte op eene rotse, die niet en week. En hij klaterde, bij groote stroomen waters, maar de rotse en week niet. En hij wierd toornig, omdat de rotse niet wijken en wilde, en omdat de sterkte van den stroom ijdel was. En te vreden en was hij niet. Hij riep: ‘Aan die rotse is macht gegeven boven mij; ik wenschte dat ik die rotse ware!’ En daar kwam een engel uit den hemel, die zeide: ‘u Zij gelijk ge gewenscht hebt.’ En hij wierd de rotse, en 'n bewoog niet als de zonne schong, noch als het regende. En daar kwam een man met houweele, en met puntigen beitel, en met zwaren hamer, die steenen hieuw uit de rotse. En die de rotse was zeide: ‘Wat is dit dat die man macht heeft boven mij, en steenen houwt uit mijnen schoot?’ En tevreden en was hij niet. En hij riep: ‘Ik ben zwakker als dezen; ik wenschte die man te zijn!’ En daar kwam een engel uit den hemel, die zeide: ‘u Zij gelijk ge gewenscht hebt.’ En hij was weêrom steenhouwer, gelijk van te vooren. En hij hieuw steenen uit de rotse, met zwaren arbeid, en hij arbeidde zeer zwaar, voor luttel loons, en hij was te vreden. | |
Nog van MultatuliGerechtsdienaar. Heer rechter, daar is de man die Barbeltje vermoord heeft. Rechter. Die man moet hangen. Hoe heeft hij dat aangeleid? | |
[pagina 143]
| |
Gerechtsdienaar. Hij heeft haar in kleene stukskens gesneden, ingeleid en gezouten. Rechter. Dat heeft hij zeer verkeerd gedaan... Hij moet hangen. Lotharis. Rechter! ik en heb Barbeltje niet vermoord; ik heb het gevoed en gekleed en bezorgd: ja ik kan getuigen bijbrengen die verklaren zullen dat ik een goed mensch ben, en geen moordenaar. Rechter. Gij moet hangen:- gij verzwaart uwe misdaad door uwen eigenwaan. 't En past niet aan iemand die... van iets beschuldigd is, voor een goed mensch te willen doorgaan. Lotharis: Maar rechter!... er zijn getuigen die het zullen bevestigen; en, daar ik nu beschuldigd ben van moord... Rechter. Gij moet hangen. Gij hebt Barbeltje in stukken gesneên, ingeleid en gezouten, en gij zijt ingenomen met uw zelven... drie capitale punten. Wie zijt gij, vrouwtje? Vrouwtje. Ik ben Barbeltje... Lotharis. God zij gedankt... rechter! Gij ziet dat ik haar niet vermoord en hebbe!... Rechter. Hem!... ja... zoo!... Maar het zouten?... Barbeltje. Neen, rechter, hij heeft mij niet ingeleid noch gezouten; - hij heeft mij integendeel veel goeds gedaan,... hij is een edel herte! Lotharis. Ge hoort het, rechter! Ze zegt dat ik een braaf mensch ben... Rechter. Hm,... het derde punt blijft toch nog staan. Gerechtsdienaar, voer dien man weg, hij moet hangen. Hij is schuldig aan verwaandheid, want hij meent dat hij brave is. |