Volledige werken. Deel 12. Brieven en dokumenten uit de jaren 1867-1868
(1979)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd[6 maart 1867
| |
[pagina 119]
| |
heidenen, na ze te hebben doen zien en gevoelen, wat christenen zijn, of liever wie er voor doorgaan; en ‘aan de vrucht leert men immers - en dat weet de koffiemachine ook wel - den boom kennen.’ Het christendom is te rein, dan dat het op zulk een bloedige balans van zulke christenen een vrijbrief voor schelmerij zou kunnen geven, als men maar eenige duizenden bijbels aan de mishandelden zond. Nog eens, halt! ‘Ontheilig alzoo niet het heiligste!...’ Gij zoudt gelijk hebben, amice; 't voordeeligst zal dus zijn die geheele post maar weg te laten, anders mocht de nadeelige staat nog eens grooter worden... Maar wacht! daar heb ik iets, dat een enorme post kan aanbrengen in ons voordeel: de zedelijke en verstandelijke ontwikkeling van den Javaan, door ons toedoen hun deelachtig geworden, door het goed, degelijk onderwijs dat we hun geven. Ja! Maar drommels! die koude, nare, saaie onweêrlegbare cijfers, die statistiek!Ga naar voetnoot1 Zouden dat nu ook al hol klinkende frasen geworden zijn, die regerings artikelen, die den inlander de zegeningen van een degelijk schoolonderwijs beloven? Men moet waarempel haast wel tot die conclusie komen. Ruim f13.000 besteden voor het onderwijs eener bevolking van circa 14 millioen zielen?! Als 't niet zoo aangrijpend treurig was, zou men er van schaterlachen. Nog niet zooveel dan als uit onze gemeentekas aan onderwijs wordt verstrekt. - Ei, lieve, vertel 't maar niet verder, want men zal 't niet kunnen geloven - dat is altijd zoo'n gemakkelijke uitvlucht geweest om schelmerij te negeeren. | |
[pagina 120]
| |
Ik weet iets anders aan te voeren. Wij hebben den Javanen betere vervoermiddelen gegeven zoo noodzakelijk voor goederenhandel en onderling verkeer: wij hebben wegen gebaand en kanalen gegraven, we hebben spoorwegen aangelegd en... ‘Gij hebt spoorwegen dààr en spoorwegen hier aangelegd ten koste van hun zweet en bloed met gestolen geld, en tot betaling bedwelmt ge den bestolene met opiumGa naar voetnoot2, evangelie en jenever’... Och, amice, waarom ontneemt ge mij door dat citaat weêr mijn geheele illussie; daar ik zelfs meende iets in ons voordeel te kunnen aanvoeren door er op te wijzen dat we wat willen doen voor 't levensgenot van den Javaan - al bestaat dat dan maar in bedwelming - maar ook dat argument, van het aanmoedigen der opium-teelt, moet vervallen, als ge, bij die weldaad tevens de bedoeling waarom ze geschiedt, toelicht, door te zeggen dat deze dient om het volk te biologizeeren. Maar dat is immers vreeselijk... Bedwelming en ontzenuwing dus door opium, door kultuur- en heerendiensten; zóó zelfs dat de heer Poel, een in dienst grijs geworden resident er van durft schrijven: ‘Het stelsel van beheer op Java, de steeds toenemende dwang, de overdrijving der kultuur- en heerendiensten, het overmatig gezag der Inlandsche hoofden, is verkeerd en verderfelijk! Onder den invloed van dat stelsel zijn de Javanen zedelijk en verstandelijk achteruitgegaan. In plaats van hem op te leiden tot arbeidzaamheid heeft de dwangkultuur hem beroofd van zijn zelfstandigheid, in plaats van hem verder te brengen in ontwikkeling, heeft zij hem het bewustzijn van eigen verantwoordelijkheid ontnomen en dus nader gebragt tot wezenloosheid.’ Hij wijst verder op een periodiek terugkeerend en steeds dreigender gebrek. Hij waarschuwt voor volksidiotisme. Gij ziet mij met een sarkastiesch lachjen vragend aan; gij roept mij spottend toe; Waar is de verdediger? Hij verliest zich zoowaar in den beschuldiger! Gij zoudt verdedigen, en ge kunt niet!’... Inderdaad, amice, ge hebt gelijk: ik kan niet. Wie kan ook de bloedige bladzijden uitrukken uit dat zwarte boek, dat de geschiedenis bevat van Neêrlands schande?... Zullen misschien onze latere geschiedschrijvers het kunnen? ‘Die Geschichte ist das Weltgericht’... Ongedaan maken wat geschied is; uit te wisschen wat in hare breede rollen is opgeteekend, | |
[pagina 121]
| |
zal wel onmogelijk blijven; - maar laten wij - het levende geslacht - dan zorgen, dat ze op een heerlijk keerpunt zullen kunnen wijzen, waarin de enkele woorden: ‘hun zal veel vergeven worden, want ze hebben vèèl liefgehad, eenige liefelijke lichtpuntjes zullen werpen op de donkere bladzijden. Daartoe kan, daartoe moet ieder Nederlander meêwerken, die 't waarachtig wèl meent met zijn vaderland en diens belangen, en - wat boven beide gaat, dunkt me! - met zijn eer en geweten. Daartoe moet gij, daartoe moet ik, daartoe moet elk individu zijn best doen, elk in zijnen kring. Wij zullen tegenkanting ontmoeten; tegenkanting van verschillende zijden en gebaseerd op onderscheidene zienswijzen en argumenten. Maar, eilieve, mag ons dat ontmoedigen? Gaat dat zoo niet met bijna elke zaak, die men zoekt te verbeteren, als die verbetering schijnbaar nadeel en zeker moeite zal berokkenen aan hen, die ze meê moesten helpen tot stand brengen? Ja, die drommelsche gemakzucht vooral; dat niet willen weten; dat terugdeinzen voor de naaktkoude waarheid; dat krampachtig vasthouden aan leugens, is wel de ergste kanker, die invreet in de goede bedoelingen van velen. ‘Het vinden der waarheid zou niet zoo moeilijk wezen, als we minder lafhartig waren. In vele gevallen durven we niet weten wat waar is.’ Ik sprak van tegenkanting en onverschilligheid. De laatsten hoor ik u reeds toevoegen: ‘maar dat alles dáár is niet onze schuld! 't Gaat ons dus volstrekt niet aan!’ Antwoord dezulken: ‘Ei zoo! gaat u dat niet aan. Och, vertel me eens vriendje! wat zoudt ge wel antwoorden op dat misdadige “niet aangaan” van iemand, die voor zijn oogen zijn evenmensch had zien verdrinken, dien hij had kunnen redden, maar dit niet had gedaan, omdat dan wellicht zijn “glaceetjes” nat en bevuild zouden geworden zijn, en die u daarna met het leukste gezicht van de wereld kwam zeggen: “maar dat was mijn schuld niet, dat die man in 't water viel, wat ging mij dat aan”... Ik tart u - op verbeurte van uw recht op menschelijkheid - zoo'n walgelijk creatuur ooit weêr toe te spreken. Zou 't uwe schuld dan ook meê zijn, dat een volk, zoo goedaardig en zacht, zoo vatbaar voor goede indrukken, als het Javaansche is, zoo stelselmatig wordt uitgezogen waar ge dit meê hadt kunnen beletten, of er een einde aan maken, maar dat ge gelaten hebt, omdat het u te veel drukte gaf om er uwe glaceetjes bij uit te trekken, waar dit noodig was; - of omdat ge bevreesd waart voor vermindering | |
[pagina 122]
| |
van het “batig slot”Ga naar voetnoot3, dien grooten Mogol, waarvoor ge jaarlijks aanbiddend nederknielt, maar die dan ook telkens wat van uwe zedelijkheid verslindt en eindelijk misschien u geheel zal demoraliseren... Of wilt ge hem liever beschouwd hebben als een weldoende heilige, als onze beste, goede St. Nikolaas, die jaarlijks zijne zoete kindertjes, zoo'n millioen of wat komt meêbrengen... God beware ons dan voor de naïve eenvoudigheid van zulke zoete kinderhartjes, die zooveel behagen scheppen in en zoo gaarne spelen met zulke St. Nikolaasgeschenken, die zoo naar zweet, naar bloed en tranen rieken. Neen! geen gewauwel van onze onschuldigheid! Dr. Bosch heeft gelijk: “Medepligtig zijn wij aan die onderdrukking en dat onregt, zoolang wij er ons niet tegen verzetten met al de kracht, die in ons is.” Ignorantie voorwenden is onmogelijk, is leugen, klinkklare, tastbare leugen. Gij weet beter, maar wilt niet anders handelen uit zelfbelang. Ei lieve! en dan nog: handelt ge dan wel zoo in uw eigen belang, wanneer ge continuatie wenscht van het exploitatiestelsel waaronder Java gebukt gaat? Ik geloof het nog niet... Stel u eens voor - als ge 't kunt - stel u eens voor dat ge zoo lijdzaam en geduldig waart als Job; ja nog erger, zóó lijdzaam en geduldig tot de uiterste grens van zijne rekbaarheid, - dat er een grens is, zult ge toch willen toestemmen. - Neem nu daarbij tevens voor een oogenblik aan, dat ge aanhoudend gesard en getergd en immer op nieuw in uwe heiligste menschenrechten werdt aangetast; dat ge altijd op de borst werdt getrapt; en uitgezogen met de flinkste stoommachine, wier zuiger zelfs zoo nu en dan werkte op uw hartebloed; - zoudt ge u dan ook niet kunnen voorstellen, dat eindelijk eens - n.t. zeer laat! - maar toch eindelijk dat voortdurend getrappel onaangenaam, dat altijd uitzuigen vervelend hinderlijk zou worden, en dáárbij de mogelijkheid, dat ge eens eene poging zoudt doen om er eens voor goed af te komen?... Kunt ge u dat niet voorstellen,... dan verdient ge inderdaad zelf voor geheel uw leven getrapt en voor eeuwig uitgezogen | |
[pagina 123]
| |
te worden tot ge in een stokvisch gemetamorphozeerd zijt. Uw beroep op de afschuwelijke schipperaarsmethode: “het zal onzen tijd, wel uitdienen”, eerst nog maar dít of dát spoorweglijntje, beantwoord ik met de vraag: wie verzekert u, dat het geduld en de lijdzaamheid van den mishandelde, niet reeds tot dicht bij de uiterste grens van dulden en dragen gekomen is?... en dan uwe kinderen en kleinkinderen? Zou hunne toekomst niet liggen in Indië...? Men beweert: “Nederland heeft Indië noodig”... Best! voor een oogenblik toegegeven, maar moet dan die overtuiging? niet leiden tot het noodzakelijk besef: “dat Nederland dus trachten moet Indië te behouden.” Dit zal toch wel niet best weêrsproken kunnen worden. Zou dan ook eene van de hoofdvoorwaarden om tot dit resultaat te komen, kunnen zijn: “dat het eene vereischte is, dat de bevolking van Indië Nederland een goed hart toedrage?” Me dunkt dat zoo!... Kan men dit verwachten met onze tegenwoordige wijze van beheer, met ons cultuurstelsel en, wie weet al welke fraaie stelsel meer!... Al weer neem ik de vrijheid zulks te betwijfelen. Er zij hier trouwens geen kwestie over benamingen van cultuurstelselGa naar voetnoot4 of vrijen arbeidkwestie. Dat is een lamlendig tijdverbeuzelen, met de vraag of de Javaan op liberale, dan wel of hij op behoudende wijze zal worden uitgezogen; dat is een kwestie van vorm, die volstrekt niets gemeen heeft met de kordate uitspraak van multatuli - de eenige eisch, die menschelijk- | |
[pagina 124]
| |
heid en recht kan stellen: - men bestele den Javaan niet, men zuige hem niet uit, men vermoorde hem niet, dan zal er na eenigen tijd, blijken of hij vrijwillig arbeiden wil.’ - Zoo'n sijsteemkwestie is vaak een heerlijk middel, uitgevonden om de eigenlijke kwestie voorbij te zien of behendig weg te goochelen. Neen! welke politieke - of godsdienstige geloofsbelijdenis men ook aankleve: ieder kan, ieder mag, ieder moet zich aansluiten aan eene partij, die recht en bescherming vraagt voor vertrapt en verkracht menschenrecht. (Vervolg en slot in 't volgend nummer) |
|