Volledige werken. Deel 11. Brieven en dokumenten uit de jaren 1862-1866
(1977)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 534]
| |
Het jaar 1866Multatuli's vertrek naar Duitsland op 17 januari was te goed voorbereid om te kunnen doorgaan voor een spontaan gebaar uit weerzin tegen de trage rechtshandeling. Het had andere grond. Het hele najaar van 1865 was zijn gezin ontredderd geweest: Tine met Nonnie in Brussel, armer en wanhopiger dan ooit, Edu maand na maand bij de familie Koning in Amsterdam, Mimi na haar Arnhemse maanden weer in Brussel, hijzelf op de zolderkamer bij d'Ablaing door wie hij zich bedrogen voelde en voor wie hij dus niet kon werken. Hij had dag en nacht zitten rekenen en was er nu zeker van, de feilloze methode te hebben gevonden om fortuin te maken bij de speelbank. Op eenmaal zou er uitkomst zijn voor allen. Omstreeks Nieuwjaar had zijn methode het voorlopige bewijs van haar bruikbaarheid geleverd; nu zou het definitieve bewijs volgen. In Keulen ontmoette hij Mimi, met enig geld; vandaar gingen ze naar Frankfort. Voorlopig intrek nemende in een hotel, zond hij Mimi met stipte instructies naar het casino in Homburg. Aanvankelijk opnieuw winstgevend, bleek de methode opeens zo catastrofaal dat hun laatste geld erbij inschoot. Opgejaagd door schuldeisers waaronder haar hospita, vluchtte Tine met Nonnie op 30 maart uit Brussel en vond onderdak op de zolder bij d'Ablaing. Deze voorzag dat de kosten nog zouden stijgen zonder kans op betaling en trachtte Multatuli ertoe te bewegen kopij te leveren voor zijn blaadje, de Omnibus. Beter bewijs dat deze twee geestverwanten niets van elkaar begrepen hebben, is nauwelijks denkbaar. In Multatuli's ogen was het een ronduit oneerbaar voorstel dat dan ook voorgoed onbeantwoord bleef en hem over zijn uitgever en vroegere vriend deed spreken als ‘een canaille, een echte smous.’ Het werd Tine al gauw duidelijk dat Multatuli in Duitsland niet bij machte was haar te helpen en door het vonnis belet werd naar Holland terug te keren. Buiten hem om begon zij plannen te maken | |
[pagina 535]
| |
voor haar toekomst en voor het eerst organiseerde zij haar eigen ondersteuning. Tien jaar na Lebak wilde zij het liefst naar Java terug; ook zij leefde in illusies en had de overtocht vrijwel voor elkaar. Maar het benodigde bedrag kwam te traag binnen. Toen smeekte zij haar italiaanse vriendin Stéphanie Omboni-Etzerodt haar een uitnodiging te sturen en reisgeld erbij. Tegenover Multatuli moest het de schijn hebben van een echte invitatie. Intussen had Van Vloten een circulaire opgesteld die, mede door enkele vrienden ondertekend, bedoeld was om Tines ergste nood te lenigen. Ook Potgieter hielp. Waarschijnlijk is de circulaire maar in beperkte kring verspreid, misschien heeft het italiaanse plan de actie doorkruist. Op 1 juli vertrok Tine met de beide kinderen naar Milaan. Ze had precies drie maanden bij d'Ablaing gewoond, en ook jegens haar was zijn stemming nu grondig bedorven. De opmerkingen in zijn correspondentie met derden worden steeds venijniger, er vallen woorden als uitgezogen en opgelicht, in het laatst van '66 noemt hij Multatuli en Tine zelfs ‘een rechte zigeunertroep’ en tracht hij de destijds met zoveel gretigheid opgekochte auteursrechten weer van de hand te doen. De zomer van '66 is een dieptepunt in Multatuli's leven, maar ook een keerpunt. Het vertrek van Tine naar Milaan, buiten hem om, werd als negatieve ervaring nog overtroffen door de circulaire waarin hij door Van Vloten behandeld werd als een onmaatschappelijk artiest die niet kon omgaan met geld. Positief was het samenleven met Mimi, nu voorgoed. Maar bovendien: er was een oorlog uitgebroken tussen Pruisen en Oostenrijk, en zij zaten daar dicht bij, in de ‘reichsunmittelbare’ stad Frankfort zelfs te dicht; midden juni vestigden zij zich in Koblenz. Zijn oude voorkeur voor Napoleon boven Rousseau, voor de daad boven het woord, voor helden boven geachte afgevaardigden, richtte zich nu op Bismarck, hoe weinig die ook leek op een bewonderde vrijbuiter als Garibaldi. De kaart van Duitsland met een paar dozijn staten, staatjes en vrije steden, was een legpuzzel, erger: een anachronisme, en Bismarck was doeltreffend bezig daar het zwaard in te zetten. Daar koning Willem III tevens groothertog was van Luxemburg en dit land lid was van de Duitse Bond, had ook Nederland belang bij de gang van zaken in Duitsland. Daarvan profiteerde Multatuli toen hij op voorstel van Busken Huet correspondent werd van de Opregte Haarlemsche | |
[pagina 536]
| |
Courant, daarvan profiteerde vooral die krant toen ze Multatuli als medewerker verkreeg. Waren het aanvankelijk losse bijdragen tegen een vergoeding van vijftig gulden per maand, later werd het een vast verband maar tegen gehalveerd honorarium. Hoe vaak er ook over de Van-den-Rijntjes is geschreven, ze zijn tot nu toe nooit herdrukt. Wie ze leest zoals ze in dit deel en in het volgende volledig en onverkort worden opgenomen, vindt allereerst nieuwsberichten ‘droog als grutte’, waarvan Multatuli zich niet kon voorstellen dat men er ook maar iets voor overhad. Al gauw echter merkt men de korte flitsen van zijn sarkastische commentaar, en deze worden feller en veelvuldiger tot hij zich tenslotte een vrijbrief verschaft in de gefingeerde Mainzer Beobachter. Het maandelijkse bedrag, hoe krenterig en armetierig ook, verschafte hun bestaan een vaste basis, voor het eerst na járen. Belangrijker nog was dat het werk hem verplichtte tot aandacht voor de dagelijkse gang van zaken en tot geregelde arbeid. En de noodzaak van uiterste eenvoud van stijl betekende voor zijn meesterschap eerder een inspirerende uitdaging dan een rem. Hij ging van dit werk houden, het kwam, hoe anoniem ook, zijn zelfgevoel ten goede. Maar liever dan in Koblenz had hij in Parijs willen zijn, de stad van de internationale tentoonstelling, méer dan dat: het centrum van de westeuropese wereldpolitiek. De bijdragen Van den Rijn en de daarmee gepaard gaande briefwisseling tussen Multatuli en Huet winnen nog aan belang, doordat twee andere informatiebronnen opgehouden hebben te bestaan: er zijn geen brieven meer van Multatuli aan Mimi, er zijn geen brieven meer van Tine aan Stéphanie. Een bijzonder belangrijk biografisch gegeven is Multatuli's hernieuwde poging tot voortzetting van zijn koloniale loopbaan: de zakelijk gestelde maar niettemin waarschijnlijk onbeantwoord gebleven brief van 19 september aan de nieuwbenoemde gouverneur-generaal, Mr. P. Mijer. Hoe had deze ook kúnnen ingaan op het aanbod van iemand die geen blanco strafblad meer bezat? Uit de correspondentie Multatuli-Huet ontstaat voor de ogen van de aandachtige lezer een duidelijk psychologisch dubbel-portret: voorzichtigheid, geremdheid, gedistancieerdheid bij de een, vertrouwelijkheid, natuurlijkheid en openhartigheid bij de ander. Naast de onverminderde spontaneïteit van Multatuli, is er bij Busken Huet een zeker formalisme in gedrag en schrijfstijl, dat ken- | |
[pagina 537]
| |
merkend is voor zijn persoon en zijn ondergeschikte journalistieke positie. Het moeilijke jaar krijgt een hoopgevend einde als Multatuli medio december aan Huet vraagt hem het geschrift van Bosscha over Pruisen en Nederland te doen toekomen. Men mag hieruit afleiden dat zijn creatief talent de kans schoon acht, passende stof te vinden voor hernieuwde polemiek. De jachthond ruikt het wild. G.S. |
|