Bij de behandeling van deze aangelegenheid heb ik mij doen voorleggen de besluiten, waarbij over den genoemden regent van Lebak is gehandeld. - Vooral het Indisch besluit van 11 December 1856, no 17, betreffende de beschuldigingen, tegen dit inlandsch hoofd ingebragt door den gewezen assistent-resident van Lebak, Douwes Dekker, heeft mijne aandacht getrokken. De overwegingen, welke blijkens dat besluit den toenmaligen Gouvr. Genl, hebben geleid tot eene gunstige beschikking voor dien regent, hebben mij bevreemd. Daarbij toch schijnt eene onderscheiding te worden gemaakt tusschen ‘knevelarijen’ en ‘zoogenaamde knevelarijen’, die wel als ‘ongeoorloofde handelingen’ worden voorgesteld, maar toch verschoonbaar geächt, omdat de inlandsche hoofden het ongeöorloofde daarvan niet inzien; en schier alle regenten op Java zich daaraan schuldig maken.
Het zal wel overbodig zijn Uwer Exc. te doen opmerken, dat zoodanige toegevende beöordeeling, ten koste en nadeele der inlandsche bevolking, door mij in geenen deele wordt beaamd. En ik meen te kunnen vertrouwen, dat U.E. bij onverhoopte herhaling van een dergelijk geval, zich door andere beschouwingen zoude laten leiden. Aan de bovenstaande koninklijke beschikking verzoek ik U.E. het verder vereischte gevolg te doen geven.
De Minr: v. Kol
(paraaf) vdP
Aantekening naast de laatste alinea
NB. Het nevenstaande is geschreven overeenkomstig de dispositie, welke Bur. A. heeft aangetroffen op Zijne Nota van 25 oct. in verb. 1 Nov jl. Lr Aaz no. 40.
Bur. A. veroorlooft zich echter de opmerking, dat een schrijven in den nevensbed.n zin, naar aanleiding van de nu behandelde incidentele questie, welligt meer kans had, om in Indie juist te worden opgevat en nagekomen, indien het Bestuur aldaar meer bepaalde inlichting kon bekomen omtrent het lot Zijner voorstellen betreffende de regeling der positie van de Inlandsche hoofden.
Het is aan Bur. A. niet bekend of te dien aanzien aan het Ind. Bestr. thans meer kan worden geschreven, dan geschiedde bij brief van 3 Septr. 1864, Lr 1864, Lr Aaz, no. 17/1042, toen de regeling afhankelijk is gesteld van de solutie der hangende questien wegens betere heffing van landrenten en wegens landeigendom op Java.