[6 november 1864
Brief van Multatuli aan d'Ablaing]
Waarschijnlijk 6 november 1864
Brief van Multatuli aan R.C. d'Ablaing van Giessenburg. Enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.)
De zolder boven de winkel van d'Ablaing was door de leden van De Dageraad enigszins verbouwd en ingericht.
Parys Novb. 64
Waarde d'Ablaing, Ik moet je alweêr om geld vragen, anders kan ik hier niet weg. Ik ben hier gekomen om de vertaling van den Havelaar (die ellendig is en naar myn idee onbruikbaar) en ben hier vastgegroeid. Sedert weken wil ik in Amsterdam komen, en kan niet. Siet schryft me dat myn zolder een mooie kamer geworden is. Ik verlang er naar, en zou er naar verlangen al was 't een zolder gebleven. Ik ben hier bitter teleurgesteld door byzaken. Als ik tyd had en my bewegen kon, zou ik wel kans zien hier te slagen, want er is behoefte aan émotie en iets pikants, maar ik worstel met armoede, en heb geen seconde rust. En nu is 't zoover dat ik met haast weg moet, of ik sta bloot voor een verdrietig schandaal. Myn hospes is brutaal en lastig, en weigert zelfs hout. Myn handen zyn verkleumd.
Bedenk wat gy kunt om my geld te zenden. Kun je 't manuscript van de Hemelbruid niet gebruiken om nu wat geld te schaffen. Om weg te komen heb ik fr. 300. noodig. Maar als je die niet hebt, zend my wàt je kunt, als 't my dan niet helpt om weg te komen dan toch om hier wat te beramen, te doen, te proberen òm weg te komen. Zoo als 't nu is kan ik niet dan met moeite een briefje schryven.
Ik schryf aan Sietske dat ze aan Weiss vraagt om my te helpen. In Brussel zal ik 't klaar krygen om 1000 vry groote portretten te laten maken (van ik denk fr. 10 't stuk) die kunnen in Holland verkocht worden tegen fl. 8.- of fl. 10. (vooral in Indië).