| |
| |
| |
[10 september 1862
Brief van Multatuli aan Mimi]
10 en 11 september 1862
Brief van Multatuli aan Mimi, door haar met potlood gedateerd: 10 Sept. 62. Twee dubbele velletjes postpapier plus een losse strook, geheel beschreven. (M.M.)
Woensdag avend na de ontv. van uw tweeden brief Mijn hef kind, mijn kind. O wat ben ik blij dat er een brief op de post is - al is 't maar een briefje! Och let er toch op dat ik schreef vóór dien heerlijken tweeden! Ga de uren na. Mijn briefje aan M.A. is hier op de post gedaan, ik geloof 3 uur. In allen geval moet Marie 't nu hebben. Reken toch goed uit, dat ik u schreef: dat ik je zoo lief heb, vóór dezen brief die, hoe innig ook, me bijna 'n verwijt schijnt! Ik voel dat je mij liefhebt, Mimi, en wij zijn te goed en te groot dan dat er schande zou liggen in een gevoel van ons hart. Toch was mijn plan niet u van avend te schrijven. In 't kleine briefje van vandaag zei ik ‘binnen acht dagen.’ Ik wilde mijn gevoel voor U en tevens uw pligt niet ligtvaardig behandelen, en dat wil ik nòg niet: je zult zien. Maar dit belet niet dat ik niet zou kunnen slapen zonder U nog eens geschreven te hebben datje mij geheel vervult. Hoe dat in mijn ziel gewerkt heeft, weet ik niet, maar 't wàs zoo, voor ik je zag. O uw allereerste briefje, en 't tweede vooral - de brief die met ‘en’ begon. ‘En gij hebt mij iets te zeggen/’ Ik begreep dat ‘en’ bij 't lezen beter dan gij dat begreept bij 't schrijven. Daar lag een wereld vol aandoeningen in dat woordje, dat voegwoord, dat zoo duidelijk riep hoeveel er was voorafgegaan! Uw eerste woord was geen begin, 't was 'n vervolg! Mijn hart is intelligent, Mimi, mijn kind mijn lief kind! Ik heb u daarin terstond opgenomen, geheel, voor altoos. Zoo was het, zoo zou 't gebleven zijn. wat je ook verder gedaan had of gelaten. Dat zeg ik U nu weêr. Nog weet ik niet wat gij en ik doen moeten, maar al besloten wij dat we niets van elkaêr mogten hooren, - in mijn gemoed was je
mijn eigendom, en dat zou gebleven zijn wat er ook geschied was.
- Donderdag morgen. Toch ben ik naar bed gegaan. Ik ben (hoewel niet ziek) wat onwel. Bekommer U daarover niet. Dat zou Tine ook niet doen. Zij weet dat ik nog veel te doen heb, en hoe vreemd het klinkt, ik vorder van haar en van U vertrouwen op mijn toekomst. Ik kan niet ondergaan voor ik mijn werk heb
| |
| |
gedaan, of althans vóór ik zooveel heb gedaan dat de sporen onuitwisbaar wezen zullen. Beschouw ook mijn klagen niet uit 'n gewoon oogpunt. Ik zou Stoïcijn kunnen wezen als ik wilde, maar ik wil niet. Wie smart heeft en 't zegt, is waar. Wie met onnoodige inspanning smart weghuichelt, is onwaar en vertoont kunstjes. Christus was schoon in Gethsemané. Zonder die bittere beker waar-i nog minder geweest dan veel naschrijvers van hem gemaakt hebben. De roeping van den mens is mens te zijn. Wie meer wil zijn is minder.
- Maar 'k heb je andere dingen te zeggen. Dit alles was tussenzin. Eerst en voorloopig dit nog. Ik heb reden om vandaag wat opgeruimder te zijn. Hoe en waarom mag je ook weten (Ik zal je alles zeggen, alles. Ik heb geen grens voor U) maar nu niet, omdat het me te veel ophoudt.
- Ik zeî ik zal je schrijven over 8 dagen. Ik heb je veel te schrijven, en ernstig. Dat staat in verband met veel dat ik den laatsten tijd, (ook in den Haag) ondervond. Maar om je niet te laten denken dat ik onnoodigen omslag maak, zal ik nu gaauw, en kort zeggen wat ik veel uitvoeriger woû behandelen. Daaruit zal je zien dat ik ordelijk en systematies ben, waarop ik, juist om mijn wilden geest te temmen, veel prijs stel.
Ik moet je spreken over U, en over mijn zaak.
Wat U betreft, ik heb je gloeiend lief, ziedaar! Maar als dat op zich zelf stond, was de verhouding eenvoudig. Ik weet dat je mij ook liefhebt. We hadden dan maar te beslissen wat zwaarder woog: onze indruk of uw en mijn pligt tegenover uw ouders (die goed voor U waren) en tegenover nog veel meer. De keus was makkelijk te doen, hoe moeielijk ook in uitvoering. Wij zijn niet geschikt voor makkelijke dingen. O strijd is niets, en overwinning ook niet. Maar dat is niet de hoofdzaak. Dat's 'n afgezaagd drama in slechts drie bedrijven: liefde en pligt, strijd - en triomf van 't goede - uit!
- Dat 2e bedr: strijd hebt ge al gespeeld, en ik ook. Ik ga nu voorbij wat we leden gedurende den tijd onzer schijnbare scheiding. Niet daarover heb ik u te schrijven. Vind niet vreemd of indelicaat dat ik spreek over Uwe liefde tot mij als van 'n geavoueerde zaak. Tijd voor frases hebben wij niet. Ik weet dat je mij liefhebt. Dat wist ik, zelfs toen 't anders scheen.
| |
| |
Wanneer uwe ouders verachtelijke mensen waren, of zij mishandelden u, of ge waart alleen op de wereld en hadt slechts U te verantwoorden voor uzelve, dan had ik U afgehaald op klaarlichten dag en bij Tine gebragt. Maar dit alles is zoo niet. De indruk die ik van U heb mag geen deftige, achtenswaardige familie schenden. Dat mag niet, al bestierf je 't, - en ik! O, dat is zoo eenvoudig!
- Maar wat niet eenvoudig is, mijn zaak. Zoo entier en radicaal ik ben tegen mijzelf en tegen U, als personen, zoo entier ben ik tegen allen die mijn zaak in den weg staan. Ik geef mijn persoon voor 't welzijn van 'n beesje, maar 'k zou geen heel land sparen (tot het schijnbaar wreede toe) waar dat land me in den weg staat om mijn roeping te vervullen. Dan zeg ik: verlaat vader en moeder om mijnentwil!
Dat was sedert lang mijn strijd, Mimi! Als 'n meisje dat ik liefheb geef ik U op. Als kind van Insulinde geloof ik U niet te mogen opgeven. Nog ben ik niet besloten, en daarom toefde ik zoo met schrijven. Erken dat ik conscientieus ben. Die twijfel weerhield me mijn ballingschap te verbreken die me werd opgelegd door den wil uws vaders. Er is iets grappigs in de meening dat zijn verbod mij weêrhield U te schrijven. Ook zelfs uw geschreven, maar niet gemeenden wil zou me niet gebonden hebben. Mijn aard waar juist geweest openlijk tot uw vader te gaan en te zeggen: Mimi behoort mij! Ook zoudt ge daarop ja gezegd hebben, want ik weet dat ge me liefhebt.
Toen je me afschreef, was ik dáárover niet verstoord, noch zelfs bedroefd. Maar mijn smart was dat je 't deed zonder mij te vragen: Eduard, wat moet ik doen? Dat schreef ik herhaaldelijk aan Marie. (Ik denk dat de trouwe degelijke meid het je zal gezegd hebben). ‘Denkt mimi dat ik niet even goed als zij zelve of haar vader zou hebben nagegaan wat haar pligt was?’
Ik heb 't goede liever dan U, of beter: ik begrijp geen liefde zonder 't goede. Als gij en ik niet goed waren, was deze brief bijv: een schandelijke misdaad, en viel in de termen van 'n gemeene amourette. Gij waart dan een gemeen meisje, en ik slecht.
- De vraag was (en is nóg - nog ben ik niet besloten) of uw vader 't regt had een persoon, een mens (dochter of niet, meerderjarig of niet) te onttrekken aan 't legioen der kinderen van Insulinde, die
| |
| |
mij moeten helpen in den strijd tegen al wat laag en slecht is - dàt is de vraag!
Als ik na ernstig beraad op die vraag ja antwoord, dan zal ik u mijn gronden meêdeelen ter beoordeeling. En daarmeê ben ik nog niet in 't effen met mijzelf. Begrijp je nu mijn toeven, mijn wachten?
- Een andere vraag is of jij (ik schrijf expres ‘jij.’ O, doe 't ook! Ik denk zoo intiem aan je!) of jij die gronden valabel vinden zult; dat spreekt van zelf. Tot nog toe denk ik alleen. Je kon niet weten, en dat kan je nog niet, wat er voor of tegen is. Om je in staat te stellen goed te oordeelen moet ik je op de hoogte brengen. Daartoe is voor mij noodig... allerlei; zelfs ordinaire dingen. Gedurig had ik kleine dagelijkse zorgjes als geldgebrek, onbetaalde kamerhuur, Everdine in nood, Mina &c.&c.
Mijn ordinair program was: dat eerst uit den weg, en dan dat, en dan dàt. Mijn verblijf in den Haag leverde een tal van incidenten die ik nu oversla, maar later als we goed klaar zijn met de hoofdzaak, vertel ik je alles. Nu ware 't een onnoodige omslagtigheid.
- Die incidenten verveelden mij en matten mij af. (Iemand wil 'n berg bekhmmen. Hij meet afstand, helling en eigen kracht. Goed. Maar telkens blijft i steken in modder. Wel had i gerekend op die modder, wèl wist i dat 7/8 van z'n kracht zou verloren gaan in onschitterenden strijd tegen 't ordinaire, wel wist i dat, hij had het wel berekend, die inspanning stond wel degelijk op 't budget van zijn geest, - maar dit belet niet dat-i verdrietig was over de soort van strijd. ‘Liever die berg 10 maal hooger en steiler, liever meer gevaar, meer edelen strijd, dan zóóveel inspanning van lagen aard!’ Breid dit maar uit in uw gedachten mijn lief kind. Zoo is meestal mijn smart. Smart over de soort van mijn strijd. Toch zal ik slagen, vrees niet. Everdine heeft het gezegd.
- 't Is in oogenblikken van zulk verdriet, (niet te verwarren met moedeloosheid in 't groote: dat kàn niet) dat ik onlangs die passage navloekte uit den Hamlet: ‘am I a coward’ &c. Dat deed ik in 't W. park, op mijn kamer, en 'k schreef er iets van aan Marie. Heeft ze 't je gezegd? Heeft ze u altijd gezegd dat ik je liefhad? Ik denk ja, want ze is innig loyaal. Ik stel haar zeer hoog.
| |
| |
Zij heeft 'n eenvoudigen moed, een kalmen wil, een zuiver verstand, en bij dat alles het voornaamste, ja 't eenige dat aan al dat andere waarde geeft: een hart. Daarom ook is zij origineel. Verstand, meening, karakter, ja zelfs temperament kan geleid worden, maar't hart blijft altijd zelf-geboren, dat is: geniaal. Een hart laat zich niet verscholen, vermanieréren. Och God, ik schrijf idees, en dat verveelt me zoo want dan denk ik aan uitgeven, drukken, corrigeren, aan ambacht. Ik ben geen schrijver. 't Maakt me kwaad als ze 't zeggen. Verbeeld je Christus na de bergrede: een redenaar! Een moeder, die gilde toen 'r kind te water viel, een gilster van beroep - 't is infaam.
- Dat alles was weêr tussenzin. Je zou regt hebben te klagen dat ik je niets zakelijks schrijf. Neen, toch niet. Je begrijpt mijn spanning. Als ik tot de conclusie kom dat ik je mag meêtrekken in mijn grooten strijd zal ik 't je vragen. Wacht.
- Maar geheel afgescheiden daarvan is mijn innig gevoel voor U. Zoo ernstig en koud mijn streven is in 't algemeene, zoo jong en naif is mijn gevoel in 't bijzondere. Ik heb je hef alsof ik 20 jaar was, - neen, als een kind, als een knaapje. Everdine zegt het dat ik 'n kind ben, en als ik mij dwing tot koele wijsgerige beschouwing van mij zelf - le lendemain du fait - dan zie ik het in. Dan zeg ik, verwonderd soms: he, was ik zoo jong, zoo innocent, zo kinderlijk?
Verwonderd soms, ja, maar niet verdrietig. Ik ben blij dat het zoo is, en vooral dat ik 'n lendemain heb om 't optemerken, - zonder dat ware kinderlijkheid kinderachtigheid. Nu neem ik 't dankbaar aan als 'n bewijs dat mijn gemoed onverslijtbaar is, en dat is noodig.
Ja, noodig! Als ik merkte dat mijn hart oud werd, zou'k wanhopen. Les grandes pensées viennent du coeur, en wie meent intelligentie, geestkracht, moed te zullen vinden buiten die eenige bron van 't goede, zal zich bedrogen vinden.
- Daarom schaam ik me niet dat ik zoo vaak voor uw venster stond om 'n schaduw te zien en mij optedringen dat die omtrek U afteekende op 't gordijn. Ja, zelfs op den Amstel was één gordijn soms niet geheel neêr. Ik zag door de franje nu en dan iets bewegen: ‘Zou zij dat wezen? O, als zij 't niet is, dan is 't toch iemand die nabij haar is, die haar aanraakt!’ Zie je Mimi, zóó is
| |
| |
het! En nu vraag ik niet of 't zoo goed is, - dat hoef ik niet te vragen, 't is in mijn hart, in mijn wetboek, in mijn bijbel, 't Is zoo! En aan U vraag ik of je tevreden bent met mijn liefde, zoo jong, zoo onnozel, zoo naïf? Aan U die zelve zoo jong zijt en hartstogtelijk en zoo beminnend, - want ik las uwe liefde in elken regel, ja, mijn hart las beter en duidelijker dan gij zelve meendet geschreven te hebben!
Ben je tevreden, Mimi? O, zeg me dat, zeg dat je graag je ziel ten huwelijk geeft, ook al ware 't dat we elkaêr nooit zouden weêrzien.
Want, met die ronde verklaring, bedoel ik niet dat we alle dammen zouden breken, die ons tegenhouden. Dit alleen wil ik vaststellen dat we ons gebonden achten door onzen bijbel, door onze wetten, door ons oordeel - niet, door maatschappij, wet, oordeel of bijbel van anderen.
- Uw pligt is de mijne. Uw eer de mijne. Ik verklaar me, zoo goed als gijzelve, aansprakelijk voor de toekomst uwer verhouding tot uw ouders. Denk nooit aan mij als iemand buiten U, tegen U. De mogelijkheid bestaat dat ik partij zou trekken vóór uw vader, tegen mijzelf.
- Ik heb te denken.
Schrijf me uitdrukkelijk of je blijd bent met dezen brief. Ik wacht je portret, - en als 't kan, die voile. Schrijf mij veel, het kan niet teveel, 't Is voor mijn besluit noodig dat ik alles van je weet, en daarom is uw schrijven in zooverre geen inbreuk op uw belofte.
De mogelijkheid bestaat dat ik, goed kunnende oordeelen over uw zijn, over uwe betrekkingen, over uw begeerten, illusien, krachten en aanspraken, juist door uw schrijven genoopt werd U te raden: gehoorzaam uw vader.
Ik zal eerlijk wezen, dat beloof ik je!
Ja, gaauw je portret. Nog ken ik je gelaat niet, wel den indruk die je op mij maakte. Maar dat was al zoo vóór ik je zag.
- Ik gis dat mij wat rust wacht van ordinaire zorgen (daarom schreef ik zoo even: ik ben vandaag opgeruimd). Als ik wel zie, zal 'k in staat wezen goed te zorgen voor Mina. Heel lief dat je bij haar komt, en m'n plaats wilt vervullen als ik niet kan. Maar ik denk dat ik zal kunnen. Des te beter. Voorloopig een ernstig verzoek: er mag geen hulp worden gevraagd buiten mijn weten. Ver- | |
| |
leden heeft M.A. en gij (om mij te helpen) dat gedaan. Dat was heel hef, maar doe 't niet weêr. Dit onderwerp toucheert de zaak die ik bepeins, en 'k zeg 't niet uit gewone delicatesse. Als ik besluit U aantenemen, als gij besluit mij aantehangen, dan zal ik volstrekt niet discreet wezen. Ik zou over U beschikken tot het uiterste toe, en als Tine zou je zeggen: Merci, Sire! Maar dat komt geen vreemden toe! Zie nu dien hoogmoed... 't moet 'n eer blijven zich opteofferen voor Insulinde. Zelfs gij moogt geen offer meer brengen, als je niet voor goed zijt toegetreden. Wil je daar goed aan denken?
- De hoofdzaken zijn deze: Ik wil het goede. Daartoe is noodig: magt. Indië was mijn punt van uitgang, doch blijft onderdeel. (De heele wereld is vol domme slechtheid). De naam Insulinde representeert voortaan mijn algemeen streven, als Nazareth het Christus-idee.
Magt dus. Kunt ge (met vele anderen) mij daarin helpen dan zeg ik: volg mij. Zoo niet, dan blijf ik je alleen liefhebben als mijn mimi, o ja gloeiend, - maar ook dan zullen we onzen pligt doen! Vaarwel voor heden mijn Hef kind. Schrijf gaauw en veel, - en als liefde je gelukkig maakt, o wees tevreden! Ben je tevreden?
Nog eens: deze heele brief is voorloopig. Wat Insulinde aangaat, overijl ik me niet, en ben zoo koel en systematies als anders snel en vurig.
Een bewijs: gister zond ik 'n briefje van Everdine (onbeduidend maar lief) aan Marie. ‘Geef dat aan Mimi, zei ik, - of - neen, er staat 'n frase in die zij niet lezen mag.’
Verbeelje! Geheim voor jou! Ze weet wel dat ik mijn leven voor je geven zou... Welnu ik zou zeggen: wie ben je? als je binnen kwam in 'n vergadering van leden. Die zaak was niet beduidend, en toch maakte ik onderscheid tussen U: als persoon, en: als niet behoorende tot mijn legioen.
Hoor je, na rijp beraad, daar wèl toe, dan is mijn vertrouwen op U zonder grens. Ik zou U verlaten om een aanhanger van Ins. te helpen, al haatte ik hem als persoon. Alleen zóó kan ik slagen, - en ik wil slagen.
Schrijf mij veel en geheel open. 't Is noodig dat ik goed kan oordeelen. O, je portret!
|
|