het dan ook om de kunstige inkleeding alleen, een afzonderlijk antwoord.
Ter beantwoording der beide andere stukken zal, meen ik, het volgende voldoende zijn.
Wanneer de schrijver van het stuk in de N.R.C. van den 31sten Januarij zijne inlichtingen heeft bekomen uit den mond des geneesheers die den voorganger van Havelaar behandelde, ben ik geneigd hem vertrouwen te schenken; want ook bij mij is de geloofwaardigheid van dr. Bensen verheven boven allen twijfel. Heb ik in mijn boek het tegendeel gezegd? Ik heb gezegd, en dit herhaal ik: ‘de geneesheer die Havelaar's voorganger behandelde, kan een zeer bekwaam mensch geweest zijn, en evenwel zich vergist hebben in de beoordeeling der verschijnselen bij de De Slotering's dood, onvoorbereid als hij was op het vermoeden van misdaad.’
Ik heb thans, meer dan ooit, redenen om den voorganger van Max Havelaar voor vergiftigd te houden, - doch, waarom heeft men het lijk niet opgegraven? Een wetenschappelijk onderzoek zou misschien alle verschil van lezing over de geschiedenis der ziekte overbodig maken.
Ik neem voor een oogenblik aan dat de loop dier ziekte anders is geweest dan de weduwe aan Havelaar mededeelde, ja ik wil verder gaan, en stellen dat de natuurlijke dood van diens voorganger kon bewezen worden, dan zou dit toch niet wegnemen dat Havelaar alle vroegere welwillende consideratien omtrent den regent van Lebak terzijde stelde van het oogenblik af, dat er, hoe ongegrond dan ook, sprake was van levensgevaar; - dat hij zachtmoedig, toegevend en hulpvaardig is geweest zoolang hij meende de sterkste te zijn; dat hij streng werd en onverbiddelijk, toen het vermoeden der weduwe hem voorspiegelde wat het gevolg wezen kòn van die onverbiddelijke strengheid: - Havelaar was excentriek!
Men leze het boek nog eens over, en vrage zich af of ik, over het geheel, onwaarheid kan hebben gesproken, tenzij er tevens onwaarheid zij in de herhaalde betuiging: ‘dit of dat stuk ligt voor mij?’ Welnu, dáárvan kan men zich overtuigen. Ik ben bereid iederen belangstellende inzage te geven in de bescheiden, die ik aanhaal in mijn boek. Die bescheiden zijn grootendeels in af-