‘de Resident (liier wordt bedoeld de Resident van Bantam, de Heer C.P. Brest van Kempen) zou namelijk, toen hij Havelaars klagt tegen den Regent kwam onderzoeken, aan dezen in 't geheim gevraagd hebben of hij ook geld noodig had en op zijn toestemmend antwoord hem een paar bankbriefjes hebben gegeven. Maar dat feit is vooreerst onbewezen en ten anderen zijn wij, tot eene juiste waardeering daarvan, niet genoegzaam bekend met de omstandigheden waaronder het zou hebben plaats gehad.’ Later wordt omtrent dit feit gezegd, dat hij het van den kontroleur Verbrugge wilde vernomen hebben en dan volgen de woorden: ‘Multatuli's verontwaardiging kan alleen geregtvaardigd worden door zijn meening, dat de Resident den Regent de middelen zoude hebben willen in handen geven om aan klagers den mond te stoppen.’ Ik ben door mijn ophanden vertrek naar Britsch-Indië en Nederland op het oogenblik buiten staat, dit punt en eenige andere tegen den Resident van Bantam uitgebrachte beschuldigingen te behandelen. Ik zal dat in Nederland doen en dus daar den handschoen opnemen, die de Heer Douwes Dekker in het strijdperk heeft geworpen tegen iedereen, die twijfel voedt aan de waarheid van hetgeen hij in het boek ‘Max Havelaar enz.’ heeft verkondigd. Ik zal dan uit de eigenhandige brieven van den Heer Douwes Dekker de bewijzen leveren, dat nimmer een schandelijker en fijner gesponnen zamenraapsel van leugens en valsche aantijgingen is gepubliceerd, dan hetgeen Max Havelaar tegen den Resident van Bantam bevat. Bovendien zal er uit blijken, dat ook de eenvoudige vraag, of de houding van den Heer Douwes Dekker tegenover den Heer C.P. Brest van Kempen die van een fatsoenlijk man is, geen ander antwoord kan volgen, dan dat men zich geen laaghartiger karakter kan denken, dan hetgeen de heer D.D. in deze aangelegenheid heeft doen zien, het moest dan zijn, dat men hem voor een
ongeneeslijken krankzinnige houdt; in dat geval is hij natuurlijk niet verantwoordelijk voor zijne daden, maar behoort hij dan ook door aanwijzing van een verblijf in Meerenberg belet te worden, brave mannen met den vuilen modder der Havelaars te bespatten. Aangaande de gift van het geld kan ik U mededeelen: Dat de Resident van Bantam aan den Regent van Lebak twee honderd gulden heeft geleend.