[16 juni 1860
Brief van Poolman aan Multatuli]
16 juni 1860
Brief van de heer Poolman aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier, bijna geheel beschreven. (U.B. Amsterdam)
Gouda 16 Juny 1860.
WelEdelGeboren Heer!
Zoo even ontvang ik uwen brief. In uw eigenbelang moet ik u de afzending van den inclosa ontraden.
Gij zult het met bezadigdheid verder brengen dan met die woeste opwellingen van een wrokkend gemoed.
Waarom niet kort en eenvoudig de onjuistheid geconstateerd van een feit, dat ten uwen nadeele rondgaat, en U voorbehouden daaruit later zoodanige conclusie te trekken als ge noodig zult oordeelen?
‘Zoudt ge een speld weergeven aan iemand’... Als ge die redenering logisch doorzet komt ge tot de verdediging van den diefstal! Het is uwe bedoeling niet, maar anderen zullen u die leenen. Zijt gij de Nemesis?... En als ge u die al waant te zijn meent ge dan dat de ellende van eene bevolking zich in guldens kan oplossen... die gij ontvangt en niet teruggeeft? Neen, gij waant het eene even min als ge het andere kunt meenen, maar onnoodig geeft ge uwe bestrijders wapenen, en dat vind ik verkeerd.
Ik ben geen égoist. Ik wensch dat 't iedereen goed gaat en wensch ook u een beter lot toe, maar naar mijn inzien zal den weg dien gij inslaat daar niet heen leiden.
Geloof niet dat ik U tot zwijgen wil overhalen. Gij zijt geslagen en wilt spreken. Niets natuurlijker! Maar spreek dan ook zoo dat men U aanhoort, en vermijd alle overdrijving!
Morgen ben ik te huis. -- Wilt ge mij komen zien, dan zal het mij aangenaam wezen. Maandag ga ik naar den Haag. --
Niet wetende of deze regelen U wel in Rottm zullen treffen, houd ik den brief voor den Heer DvT ter Uwer beschikking.
Geloof mij met belangstelling en achting
Uw DwDr.
Poolman