die van zijne roeping als mensch en als assistent resident op Java doordrongen, regt en billijkheid zoekt, ook voor de Javanen, daarvoor zijn eigen belang geheel over het hoofd ziet en liever de armoede kiest, dan van die beginselen, om welke redenen dan ook, af te wijken. De schrijver, die blijkbaar vroeger in Indie is geweest, hangt bij deze gelegenheid een geenzins vleijend tafereel op van de Indische administratie. Vooral wijst hij op de knevelarijen der regenten, welke door de ambtenaren, belast met de controle over de regenten, over het hoofd worden gezien, hetzij uit eigenbelang, hetzij uit vrees, om onaangenaam te zullen zijn aan hunne meerderen, die niet gaarne ongunstige berigten ontvangen, en nog minder gaarne worden gedwongen, om doortastende maatregelen te nemen, vooral niet, wanneer die maatregelen moeten worden gerigt tegen regenten, die door het Indisch bestuur altijd zoo veel mogelijk worden ontzien. Hierdoor wordt, volgens den schrijver, in de ambtsberigten een optimisme geboren, dat den meest voldoenden toestand zou doen vermoeden; maar inmiddels wordt de Javaan gekneveld en van zijn eigendom beroofd, en ontstaat daardoor onder de bevolking eene stemming, die geenszins geruststellend kan worden genoemd. Deze misbruiken aan te toonen, is, naar wij meenen, de hoofdstrekking van dit werk, dat, niettegenstaande de eenigzins vreemde inkleeding, verdienstelijk en onderhoudend is geschreven. Ofschoon wij verder in geene beoordeeling willen treden, en dit ook niet kunnen, omdat alles van de waarheid der medegedeelde feiten afhangt, die wij niet kunnen verifiëren, gelooven wij echter, dat het boek door enkele zinsneden, maar vooral door de vier laatste bladzijden wordt ontsierd. Daaruit schijnt te blijken, dat Max Havelaar en Multatuli dezelfde persoon zijn; dat de schrijver zijn eigen wedervaren heeft verhaald en door dit boek eene herinnering heeft willen geven aan zijne kinderen ‘als hunne ouders zullen zijn omgekomen van
ellende.’ Niemand kan hem dit ten kwade duiden. De schrijver wenscht, dat zijne stem ten behoeve der Javanen worde gehoord. Ook die wensch kan niet worden gelaakt en menigeen zal het misschien den schrijver dank weten, dat hij zijne stem heeft laten hooren. Maar wanneer den schrijver eene plaats in de volksvertegenwoordiging wordt geweigerd, wanneer hij bij