Als R. evenwel voortgaat met weigeren, zou mij niets liever wezen dan eene bepaalde brusque afbreking der onderhandelingen, opdat ik mijne vrijheid herkrijge die ik nu helaas sedert zoovele weken mis.
Maar ik heb Uedgestr nog iets te zeggen. Ik heb zoo'n innig hartelijk gevoel voor U, - welligt is dat gevoel wat al te prikkelbaar en doet het mij spoken zien waar ze niet zijn.
Mag ik opregt wezen? Ik meen te hebben opgemerkt eene verflaauwing in Uwe belangstelling? Is dat zoo? Dàt zou mij bitter leed doen. Waarmeê heb ik gedémenteerd?
Ik ben geen haar beter, maar waarlijk ook niet slechter dan toen ik mij voor het eerst aan Uedgestr. vertoonde. Het kan echter zijn dat U die veel omhanden heeft, het protektoraat wat lastig vindt. Dat zou ik perfekt begrijpen. In dat geval zou ik gaarne van alle hulp afstand doen, maar niet gaarne deed ik afstand van Uwe - hoe zal ik het zeggen - van Uwe fidéliteit. U kunt mij die gerust schenken. Ik daag Uwe fidéliteit uit, mij onbescheiden te maken,...! Dat is onmogelijk.
Na vriendelijke groete ben ik met den meesten eerbied
UwelEdgestrenge DwDienaar
22.12.59.
Douwes Dekker
Moedeloos ben ik niet. U zelf heeft mij geschreven:
En vind ik 't bij de Goden niet
Dan haal ik 't uit de hel!
Ik heb U nog niet eens bedankt voor het afwenden van dien advokaten donder die mij treffen zou in de Courant. De Heer Wertheim schijnt zich bedacht te hebben. Dat moet op Uw verzoek wezen!
Ik begrijp niet wat toch mijn broeder bij den Heer R. kan uitrigten. Ik vrees...
Ja, ik vrees! Want als R. slim is doet hij voorstellen die hij weet dat mij niet kunnen bevallen. Dan moet ik neen zeggen. Mijn broeder heeft dan een motief om mij alleen te laten staan wegens mijne koppigheid!
En als ik dan over weinig tijds op straat sta, zal het heeten: ‘dat het mijn eigen schuld was, die goede lieve Heer R. had mij willen helpen!’ Ik hoor het al zeggen!