van den dood van Stolte oogenblikkelijk aan mij gedacht heeft, zooals ook v. L. die zelfs zoover gegaan is op eigen houtje over mij te spreken met de kiesvereenigingen. Maar op eens blijkt dat Baud die een paar maanden minister geweest is, zich als kandidaat stelt, en daar hij veel kans heeft (en volgens mij ook veel regt) zoude het voor mij niet geraden zijn mij nu kandidaat te stellen. Als Baud niet toevallig moest invallen, had ik nu van drie kiescollegien twee op mijn hand en zoude met ⅞ zekerheid gekozen worden.
De B. en v. L. zijn drommelsche kerels. Je hebt geen begrip van dat doorzetten. Zelfs tegen Baud zouden ze mij ook helpen, doch ze vinden het ongeraden, omdat ik geen echec moet wagen.
Doch de Bull zegt ik moet een artikeltje schrijven, onbeduidend, en alleen ten doel hebbende om R. te doen voelen dat ik niet stil zit, en om hem op het idee te brengen dat ik lid van de Kamer worden kàn, al is het niet bij deze gelegenheid, om hem daardoor te dwingen mij Raad van Indie te maken.
Ik weet niet hoe ik met geld zal doen. Jan heeft mij gezegd ik moest hem schrijven als ik noodig had. Dat telkens weer vragen is zoo moeijelijk. Ik zal wachten zoo lang ik kan, misschien hoor ik iets goeds, en dan is het zooveel gemakkelijker.
Het is heel aardig dat v. L. en de B. tegelijk aan mij gedacht hebben voor de tweede kamer. Als Baud er niet was zou het klaar wezen. Ik zou het echter alleen willen zijn om R. te dwingen mij R. v. I. te maken. Daartoe moet dan ook het artikeltje dienen dat in twee couranten komt, (twee politieke rigtingen: Amsterdamsche courant en Handelsblad). Dat is om R. te doen zien dat ik geagreëerd word door de twee partijen. De representant van 't Handelsblad moet zeer met mij ingenomen zijn (de adv. Tydeman). Doch Baud komt er nu gek tusschen, en hij heeft oudere brieven en veel aanspraken, die ik erken. Hij is een flinke knappe vent.