[22 september 1859
Brief van Dekker aan Tine]
* 22 september 1859
Brief van Dekker aan Tine. (Brieven III, blz. 66; Brieven WB III, blz. 40). Eerste vermelding van de ‘Max Havelaar’.
Donderdag avond.
Lieve beste hart, nog geen antwoord, dat is wel verdrietig, want ik had geschreven gister acht dagen (woensdag ) en had dus antwoord kunnen hebben, vooral daar het zoo eenvoudig is: ja of neen. Ik had hun namelijk gevraagd of ik hun mijn handschrift zenden mogt, om dan daar voor te bedingen wat het waard was. Ik had temeer hun antwoord gaarne gehad om dat dit een goeden invloed hebben zou op mijn werk. Ik ben namelijk sedert vele dagen bezig met het schrijven van een ding dat misschien wel drie deelen groot wordt. Nu is het zonderling zooals ik bij dat werk telkens verander van opinie over hetzelve. Ik heb oogenblikken dat ik er mee tevreden ben en dan weer komt het mij voor als om te verscheuren. Ik gis een 100 pagina's druk klaar te hebben. Als nu dat van de Eerlooze gedurende dien tijd marcheerde, zou mij dat wat moed geven. Ik heb den titel van dat stuk veranderd, het heet nu: De bruid daarboven! Ik heb het netjes overgeschreven en laten inbinden, en nu ligt het daar. Is dat niet verdrietig? Zoo gaat het kassian met alles, hoe ik mij ook uitsloof.
Als ik het werk waar ik nu mee bezig ben ten einde brengen kan, zou de mogelijkheid om er een uitgever voor te vinden, zeker veel afhangen van de reussite van den Eerlooze. Als dat een beetje opgang maakte zou men er eerder toe overgaan iets te drukken, dan als de naam des schrijvers geheel onbekend is.
Ik ben dikwijls mismoedig, en heb buijen dat ik niets kan voortbrengen.
Ik schrijf zoo weinig omdat ik niets te schrijven heb, en mij ne vingers zijn moe, ik heb er de kramp in. Het is maar jammer dat