[Bijlage XXIX
Missive van 27 augustus 1855 aan de Regent]
Bijlage XXIX
Afschrift van een Maleise missive, door de Assistent-Resident van Lebak op 27 augustus 1855 verzonden aan de Regent. Twee dubbele vellen folio, waarop ook missives van 28 en 31 mei, 4 juni en 31 juli. (M.M.) Vertaling.
Afschrift
No. 126
Rangkasbetoeng 27 augustus 1855
Nauwelijks ontving ik van de Raden Adipattie de politierol van de regentschapsraad en keek ik deze politierol na of ik zag bij zaak No. 3 dat een persoon genaam Djamied, een pantjèn-plichtige van de Patih, iemand van de dessa Pokké district Waroeng Goenoeng aan wie de Patih had opgedragen zijn rijstschuur te bewaken op het gewezen droge rijstveld van de Patih aan de overzijde van de rivier westelijk van de dessa, dat die persoon Djamied door zijn oppasser genaamd Kassoem geslagen is zonder dat hij een vergrijp begaan had.
Dit bevreemdt mij zeer en het grieft mijn hart dat de Patih aldus mijn bevelen en verbodsbepalingen durft overtreden die zo streng waren vermeld in mijn brief die aan de Raden Adipattie werd gezonden met de brief van 19 maart 1855 No. 26 over de kemit- of pantjen-plichtigen, aan wie geen werkzaamheden opgedragen mogen worden dan de vijf die hieronder vermeld zijn
1. | voor het 's nachts bewaken van huis en erf. |
2. | voor het schoonmaken van het erf van het huis |
3. | voor het halen van brandhout om te koken |
4. | voor het halen van drinkwater |
5. | voor het snijden van gras voor de paarden doch slechts 1 persoon voor 1 paard. |
Daarom geef ik ten tweeden male order en verbied ten strengste: