dat de Demang van Paroengkoedjang ter zake van de thans tegen hem ingebragte bezwaren, in verband tot de onder mijnen voorganger blijkens zijne aanteekening van 22 Maart 1854/ reeds door hem ondergane berisping als mede ook tot het nu onlangs weder betreffende zijne nalatigheid door den inspecteur der vaccine opgemerkte door mij is gestraft met veertien dagen arrest op de passeban van den Regent te Rangkasbetoeng en zulks zonder behoud van onderscheidingsteekenen, die hem dan ook hier door mij afgevorderd zijn terwijl hem tevens is opgelegd de uitkeering eener som van f4. - per hoofd aan drie inlanders Issa Doerackman en Madiean, als eene geringe vergoeding van het leed hun ten onregte berokkend: -
Ik heb noodig geacht den Regent daarover afzonderlijk bij den hiernevens gevoegden brief kennis te geven: -
Is er geene Passeban bij des Regents woning dan behoort die straf in de pondopo gallerij der woning te worden ondergaan: -
Ik verzoek Uwedg: voor de behoorlijke toepassing der bovenvermelde beschikkingen toetezien en van deze bestraffing op de eerstvolgende Seba van mijnentwege aan de hoofden kennis te geven en den demang na ommekomst van zijne straf herwaarts te zenden ten einde weder in het bezit te worden gesteld van zijne onderscheidingsteekenen: -
De oplegging van de voormelde straf overeenkomstig uw voorstel buiten het Regentschap Lebak met het oog op de letter van 's Gouvernements Besluit van 21 December 1854 No. 15 art: 2 Lt C alsook op de voorziening in zijn onderhoud te dezer plaatse: -
Ten slotte teeken ik aan dat genoemde Demang mijne afvrage omtrent de 9 gantangs peper beweerd heeft dat hij die reeds aan de regthebbenden heeft teruggegeven - Mogt dit onwaar zijn dan spreekt het van zelf dat hij de waarde daarvan alsnog aan de betrokkene zal behooren te vergoeden waarvoor Uwedg mede wordt verzocht zorg te dragen: -
De Resident van Bantam
(w.g.) Brest van Kempen
voor eensluidend afschrift
Aan
Den Heer Resident van Bantam