| |
[Bijlage VI
Onderzoek van klachten, 18 juni 1854]
Bijlage VI
Onderzoek van klachten. Katern van 24 foliobladzijden, waarvan de rechterhelften beschreven zijn met Maleise tekst. (M.M.) Vertaling. Tweede gedeelte, handelend over klachten die op 18 juni 1854 zijn onderzocht. Voor de klachten zelf, ingediend op 5 juni 1854, zie Bijlage III.
| |
Onderzoek
in de zaken van de demang van het district Tjilangkahan, Maas Angkawidjaija, naar aanleiding van aanklachten van de loerahs en mandoers van het district Tjilangkahan zoals die vermeld zijn in de verklaringen van de loerahs en mandoers in het procesverbaal er naast.
| |
| |
R. Betoeng den 18 juni 1854
Onderzoek van de beklaagde genaamd Maas Angkawidjaija, hoofd van het district Tjilangkahan, leeftijd ongeveer 33 jaar.
Antwoorden
van het districtshoofd Maas Angkawidjaija in de zaak:
| |
1e zaak
Hetgeen men mij ten laste legt, dat ik in dit jaar 1854 van de verdiensten van de bevolking van de dessa Moehara Binoewangen een belasting geheven heb van f5 zilver per man, aanvaard ik in het geheel niet; mijnheer Rozij heeft dit zelf met de mandoer Mardjaij besproken, deze heeft f50 zilver geaccepteerd en op zich genomen dit aan de heer Rozij terug te betalen in de vorm van latex; ik heb deze zaak slechts geregeld.
| |
2e id.
Hetgeen men mij ten laste legt, dat ik Sandé, mandoer van de dessa Soekaradja of de bevolking van die dessa heb gelast latex te verzamelen, aanvaard ik in het geheel niet; het is ook de Heer Rozij die dit zelf met de mandoer Sandé heeft besproken, deze heeft f30 zilver geaccepteerd en op zich genomen terug te betalen met 2 pikoel latex; ik heb dit slechts geregeld.
| |
3e id.
Hetgeen men mij ten laste legt, dat ik dit jaar 1854 pachter geworden ben van de karbouwenslacht in het district Tjilangkahan, aanvaard ik in het geheel niet; er is een zekere Ardian, iemand van de dessa Tjilangkahan, die pachter is geworden van de karbouwenslacht, hij heeft die pacht gekocht van een Chinees genaamd Goewitta voor f200 zilver; ik heb mij daar niet mee bemoeid.
| |
4e id.
Hetgeen men mij ten laste legt, dat ik de bevolking of de mandoers verboden heb om ‘gebang’ of ‘talie agal’ in andere ressorten te verkopen, aanvaard ik niet; maar het is waar dat ik 12 pikoel van de bevolking gekocht heb en 1 pikoel heb ik gekocht voor f4 koper om daarmee een schuld af te doen aan de Chinees Tan Kong Larie te R. Betoeng ontstaan uit (de aankoop van) een kast voor bergplaats van belastinggelden te Tjilangkahan.
| |
| |
| |
5e id.
Hetgeen men mij ten laste legt, dat ik de bevolking of de mandoers heb verboden om cardamom in andere ressorten te verkopen, aanvaard ik niet; maar het is waar dat ik van de bevolking die cardamom-pitten tot 1 pikoel heb verzameld, want in de tijd dat de weg in R. Betoeng werd aangelegd heeft de loerah genaamd Kadier, dessa Tjikara een geldschuld van f15 zilver bij de Chinees Tan Kong Larie gemaakt en die cardamom was voor de betaling van die schuld aan de Chinees; ik heb slechts helpen regelen.
| |
6e id.
Hetgeen men mij ten laste legt, dat ik een karbouw met een waarde van f12.96 zilver heb geslacht en aan de loerahs en mandoers heb verkocht tot een bedrag van f50 zilver, aanvaard ik niet; maar het is waar dat ik een karbouw met een waarde van f25.72 heb geslacht en daarvan f30.78 gemaakt heb, maar aan deze slacht deden de loerahs en mandoers ook mede, de mandoer Armaija was er ook bij; de reden was dat die karbouw lastig was.
| |
7e id.
Hetgeen men mij ten laste legt, dat ik 2 mensen genaamd Masinah en Lia van de dessa Tjikansih vrijgesteld zou hebben van (heren-) dienst en dat ieder van hen f10 zilver moest geven, aanvaard ik niet; maar het is waar dat die twee mensen tezamen f10 zilver hebben gegeven want ik had een ‘soewassa’-omhulsel van een kris-schede met een waarde van f25 zilver van die twee mensen in pand genomen omdat zij indertijd wilden verhuizen naar een ander ressort, wat ik verboden heb omdat vele lieden mee wilden; maar ik heb het pand weer vrij gegeven.
| |
8e id.
Hetgeen men mij ten laste legt, dat ik opzichter van de dorpsschouten ben geworden omdat de oude opzichter was opgehouden, aanvaard ik niet, maar één van mijn mensen genaamd Miska is opzichter van de dorpsschouten geworden; omdat hij geen salaris ontvangt, krijgt hij slechts padi als betaling van 19 oostelijke mandoers, per mandoer 100 kattie, en die padi ontvangt Miska omdat dit van oudsher de gewoonte is; van kapas is geen sprake, doch ik heb mij er niet mee bemoeid.
| |
| |
| |
9e id.
Hetgeen men mij ten laste legt dat ik 19 schoutsonderhorigen in het oosten gelast zou hebben dat zij katoen moesten afdragen en wel 25 kattie per onderhorige, aanvaard ik niet en daar wil ik niet naar luisteren; het betreft 100 kattie padi en die ontvangt eveneens Miska.
| |
10e id.
Hetgeen men mij ten laste legt, dat ik padi van 19 westelijke mandoers of schoutsonderhorigen gevraagd heb en per mandoer of onderhorige 100 kattie padi, aanvaard ik niet; het is ook die opzichter van de dorpsschouten Miska die 100 kattie ontvangen heeft, omdat dit van oudsher al ieder jaar de gewoonte is.
| |
11e id.
Hetgeen men mij ten laste legt, dat ik opzichter van de dorpsschouten ben geworden en 100 kattie padi van de westelijke schoutsonderhorigen vraag, aanvaard ik niet; het is ook Miska die opzichter van de dorpsschouten is geworden.
| |
12e id.
Hetgeen men mij ten laste legt, dat ik 2 karbouwen met een waarde van f23.56 heb geslacht in de dessa Baija en de dessa Sawarna en dat ik het vlees heb geruild tegen katoen en 1000 kattie heb verkregen of in geld uitgedrukt f100 zilver en dat ik die karbouwen heb geleend van de bevolking, aanvaard ik niet; inderdaad zijn die twee karbouwen van mij, maar die twee beesten heb ik contant gekocht, ik heb toen mijn schoonvader genaamd Kaiman, dessa Baija, deze beesten tegen geld laten verkopen, want die 2 karbouwen kostten f34,32 zilver; daarna kwam die Kaiman en hij deed weten dat die twee karbouwen waren geslacht en geruild tegen katoen waarvoor hij 960 bossen had verkregen; die het vlees gekocht hebben zijn de mandoers en ook de bevolking; dit is de waarheid.
| |
13e id.
Het is waar dat ik eens een offermaaltijd voor de besnijdenis van mijn zoon heb gehouden en dat toen die loerahs en mandoers bij mij thuis kwamen; zij brachten een pan mee gevuld met karie en zij brachten rijst mede en karbouwen, maar ik weet het aantal karbouwen niet; al was dit zo, ik heb er echter niet
| |
| |
om gevraagd en zij waren er niet toe gedwongen en die karbouwen hebben zij zelf geslacht en zelf met hun vrienden opgegeten.
| |
14e id.
Hetgeen de loerahs en mandoers mij ten laste leggen dat ik een bijdrage heb geheven van f7 per loerah en van 8 loerahs f56 heb verkregen voor het feest aan het einde der vastenmaand, aanvaard ik niet; het is waar dat ik mijn best gedaan heb om 2 karbouwen naar het district te brengen en als er mensen waren die ze kopen wilden, verkocht ik ze.
| |
15e zaak
Hetgeen men mij ten laste legt, dat ik geld aan de loerahs gevraagd heb, van elke loerah f7 en van 8 loerahs f56 verkreeg voor het feest in de maand Mahoeloed, dat aanvaard ik niet; het is echter wel waar, dat ik mijn best gedaan heb 2 of 3 karbouwen naar het district te brengen maar met de eigenaren er zelf bij, met de bedoeling ze daar te verkopen; dat ik geld gevraagd heb, dat is niet zo.
| |
16e id.
Inderdaad heb ik in het jaar 1853 geld geleend van loerahs en mandoers want ik kwam te kort om de belastinggelden sluitend te krijgen; maar kort geleden heb ik enkelen voldaan bij voorbeeld
Mandoer Oemar |
f 97.48 zilver |
Salidja |
17.04 zilver |
en Nassim |
8.62 zilver |
|
_____ |
Totaal |
f122.114 zilver |
de anderen heb ik nog niet betaald.
| |
17e id.
Inderdaad heeft in 1853 de mandoer Armaija huurgelden ad f221.80 zilver betaald en het is waar dat hem de procenten niet werden gegeven, maar dat kwam omdat hij verzocht die procenten er bij te doen.
| |
18e id.
Inderdaad heb ik in het jaar 1853 105 stukken kadoet met een waarde van f21 zilver van de mandoer Armaija genomen, maar dat heb ik al betaald toen hij zijn huurgelden afdroeg.
| |
| |
| |
19e id.
Het is waar dat ik in het jaar 1853 3 karbouwen van kleine lieden heb geleend
1 |
Moetot, Tjengengé |
1 karbouw |
f19.30 |
2 |
Alwie, Rahong |
1 id |
10.80 |
3 |
Arina, id |
1 id |
8.62 |
|
_____ |
Totaal |
|
f38.52 |
Inderdaad heb ik die nog niet betaald.
| |
20e id.
Inderdaad is op vrijdag 28 januari 1853 Sapilah, iemand van de dessa Tjankerawang onder kampong Tjihara, oud ongeveer 53 jaar, omstreeks 2 uur 's middags overleden door verdrinking in de rivier Tjihara; de mandoer Kadier en de mandoer van de post genaamd Djaimoen kwamen het mij mededelen, maar met mijn rapport van 1 februari No 9 heb ik dit aan de Regent van Lebak gerapporteerd en hij is toen begraven op de juiste wijze zoals gebruikelijk is; het kwam doordat hij weer zwemmende de rivier Tjihara overstak; op ongeveer twee lanslengten van de oostelijke zijde is hij toen verdronken.
| |
21e id.
Inderdaad kreeg in het jaar 1851 Njie Akoeb, dessa Soekaradja, in haar achterdeel een houw van een snoeimes van mijn bediende genaamd Ba Dassia van de dessa Tjilangkahan, maar slechts de huid was kapot; ik dacht dat het niets zou worden, maar ik heb de diepte en breedte niet onderzocht omdat zij zei dat ze daar te verlegen voor was, en toen vroeg zij naar huis te mogen gaan met de mandoer Sandé en de broer van de dorpspriester van wie ik de naam vergeten ben, omdat ze er in berustte geen klacht in te dienen; later in dit jaar 1854 is zij gestorven doordat zij getroffen werd door de cholera; wat het feit betreft dat ik f3 zilver aan Njie Akoeb zou hebben gegeven, dat aanvaard ik niet; het is echter waar dat ik te dien tijde geen rapport aan de regent heb uitgebracht.
| |
22e id.
Hetgeen men mij ten laste legt, dat ik als ‘djakat’-padi van de dessa Bolang van 139 Tjaeng als ‘djakat’ 13 Tjaeng 9 sanga heb gevraagd en heb ontvangen, aanvaard ik niet; maar ik weet wel
| |
| |
dat in dat jaar als ‘djakat’ slechts 600 bundeltjes (padi) verkregen werd omdat de zaak in de war was; de mandoer had het al eerder van de bevolking genomen; die ‘djakat’ heeft de districtspriester geregeld en ontvangen, ik heb mij er niet mee bemoeid.
| |
23e id.
Hetgeen men mij ten laste legt, dat ik ieder jaar zelf de ‘djakat’-gelden en de ‘fitra’-rijst verzamel; met de regeling hiervan bemoei ik mij inderdaad zeer intensief, maar het is de districtspriester genaamd Aboedaham die het ontvangt en ik weet dat voor die ‘djakat’ en die ‘fitra’-rijst niet meer wordt gevraagd dan overeenkomstig de gewoonte.
| |
24e id.
Inderdaad heb ik in het jaar 1852 één paard met een prijs van f30 zilver van de loerah Sardjie op schuld gekocht, maar ik heb afgedongen tot f25 zilver; hij kwam echter niet om dat geld vragen.
| |
25e id.
Hetgeen men mij ten laste legt, dat ik 4 patjoels en een karbouw met een waarde van f13.104 zilver aan de mandoer Sadjen, dessa Soewakan verkocht heb, aanvaard ik niet; het is waar dat ik ponds-pondsgewijs 200 patjoels aan de loerahs heb verkocht en die patjoels had ik op schuld verkregen van Hadji Moetaha (vreemdeling) voor f200 zilver, want ik dacht aan de moeilijkheden van de bevolking en ik heb onder de aandacht van alle loerahs gebracht dat zij niet meer dan f1 mochten vragen; anders niets.
| |
26e id.
De loerahs en mandoers hebben mij ten laste gelegd dat ik in dit jaar 1854 cijns van de levende karbouwen heb geheven naar het aantal karbouwen en de ressorten van de loerahs en mandoers, dat aanvaard ik niet en naar mijn mening heb ik mij in het geheel niet als pachter gedragen; maar naar mijn weten is Ardian pachter; ik heb mij in het geheel niet met deze zaak bemoeid.
| |
27e id.
Inderdaad heb ik in dit jaar 1854 de loerahs en mandoers een opdracht tot een heffing gegeven; van de 18 loerah-gebieden in het oosten heb ik een heffing in geld gevraagd want in het oosten is
| |
| |
geen ‘atap’ en geen ‘doek’ en de 19 loerahs of mandoers in het westen vroeg ik als heffing atap, doek en rottan, want dat geld en die atap en alles komt het land ten goede voor een districtshoofdswoning, een logeergebouw en voor een woning voor de Patih, anders niets;
ten aanzien van de hierboven vermelde zaken hoop ik dat de hoge heren mij slechts voor deze ene keer mijn domheid en tekortkomingen willen vergeven.
Districtshoofd van het district Tjilangkahan
Angkawidjaija
Verklaring van Maas Angkawidjaija voor mij
De Djaksa van Lebak
|
|