Volledige werken. Deel 8. Brieven en dokumenten uit de jaren 1820-1846
(1954)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 654]
| |
Poerwakarta 13 Maart 1846. Lieve Eefje! Heden ontving ik uwen lieven brief van eergisteren; het gaat mij juist als u; ik heb een onweerstaanbaren lust om met u te praten. Ik ben zeer blijde dat gij zoo wel zijt met Constance Cleerens en u over het geheel gemakkelijk gevoelt. Omtrent Henriette en Sophie ben ik met u van gedachten dat het jammer wezen zoude als zij te zamen naar Holland gingen, maar tevens dat wij niets kunnen dwingen. Misschien dat zij nog van gedachten veranderen. Schrijf en attendant aan Henriette dat zij Indië van de allerongunstigste zijde gezien heeft, en dat het verblijf hier veel goeds en aangenaams oplevert, schoon dat haar nog niet ten deel is gevallen. Ik houd zooveel van Henriette, ik zie haar voor een stevig karakter aan. Ik hoop dat later ons geluk haar moge bewegen om van haar voornemen aftezien. 14 Maart Zaturdag. Gisteren avond ontving ik: 1. Een brief van Pieter. NB. Zes maanden oud. Dezelve bevat weinig belangrijks, als dat Mina nog altijd gaande wordt gehouden. De brief gaat hierbij. 2. Een brief van Mispelblom, mij toezendende de papieren welke voor ons aanteekenen benoodigd zijn. Dezelve gaan hier nevens. Is dat niet snel? Den 9den 's middags verzond ik eerst ons rekest en den 11den heeft de Weeskamer reeds het certificaat afgegeven. Mispelblom heeft zich zeer verdienstelijk gemaakt, want anders schuift men altijd die zaken op de lange baan. Indien nu de heer Rutering mij terstond had geantwoord zoude ik reeds heden naar Tjanjor hebben kunnen gaan, en ik had u reeds dezen avond kunnen kussen, dan hadt gij Maandag de bruid kunnen zijn. Nu echter zoude ik eene vergeefsche reis maken wanneer R. eene anders opgemaakte Acte van Bekendheid begeerde, en ik heb hier te veel werk om voor niets mij 4 à 5 dagen te verwijderen. Bied nu als gij wilt, de trouwpapieren aan den Heer Rutering aan, en vraag Zed. of het zoo voldoende is. Ik geloof ja; antwoord mij dan zoo spoedig mogelijk; dan kom ik terstond. Lieve engel, ik ben zoo verlangend! 3. Een trommel met kleederen. Dit heeft Keuchenius voor mij bezorgd. Ik kan de hulpvaardigheid mijner vrienden op Batavia | |
[pagina 655]
| |
niet genoeg prijzen. De kleeren zijn juist niet erg naar mijn zin, doch dat is de schuld van mijn kleermaker. Ik heb nog nooit zulk een gekke pantalon gezien. Nu lieve beste meisje, gij kunt nagaan hoe vurig ik op antwoord wacht, want daarvan zal het afhangen of ik dadelijk komen kan. Ik heb waarlijk alle spoed gemaakt. Rutering alleen fopt ons door zijne onzekerheid. Dag, lieve beste. Kon ik u zeggen hoe lief ik u heb! Uw Eduard. |
|