Men keurt mijne voortvarendheid af, beklaagt zich over mijne onnadenkendheid, wildheid, - wie weet wat, - en men raadt U ten ernstigste aan, U toch niet zoo geheel overtegeven? - Eefje, lieve Eefje, zeg mij, heb ik regt? -
Al heb ik nu in die gissing ongelijk, - dat gij waarlijk nog niets van P.S. hebt vernomen, dan ben ik toch zeer nieuwsgierig wanneer men iets van zich zal laten hooren. - Voornamelijk aangaande de meening van Mevr: v.d. H. en van Henriette aangaande ons huwelijk. - Ik weet wel dat noch gij noch ik er ons aan storen zullen, maar het zoude mij toch innig leed doen als men U onaangenaam geschreven had.
11 Maart. - Het is toch niet veel geweest wat ik gisteren schreef. Ik was eerst van plan het aan Johan beloofde dekkleedje aan iemand uit het gevolg van den Jaksa medetegeven, maar ik zal het later als ik op Tjanjor ben maar zenden. - Ik heb het waarlijk drok en toch kan ik op het oogenblik niets uitvoeren, omdat bijna niemand hier zijn pligt doet, noch de Resident, noch de Contrôleur, noch de Kommies noch de landheeren, noch de Inl: hoofden. Het is hier een verwarde boêl; de geringste opgave of inlichting kan ik niet krijgen, ik moet op alles wachten. Als dat zoo voortgaat zal ik mijn verslag niet af krijgen voor ons aanteekenen, maar ik zal het dan ook den Resident ronduit vertellen dat het niet aan mij ligt.
Ik had wel gewenscht dat R. U zijn antwoord voor mij gegeven had om het dan p. koelie te verzenden en niet op een postdag te wachten.
Gij schrijft: ‘ik heb er geen idee op dat er van de familie overkomt’. - Als dat zoo is, zal ik er mij niet verdrietig om maken en er mij niet ongelukkiger om gevoelen, maar dit belet niet dat ik het zeer onhartelijk vinden zoude. Ik heb nog niet aan van der Hucht geschreven. Ik zie er zeer tegen op. Alle hartelijkheid van mijnen kant zoude op het oogenblik direct huichelarij zijn. Ik ben verontwaardigd als ik aan hem denk. Ik ben dezer dagen half van plan geweest aan Mevr: v.d. H. te schrijven. Dit is geheel iets anders, daar ik voor Haar werkelijk achting gevoel. Die brief zoude dan de redenen bevatten waarom wij ons zoo haasten, en haar tevens, zoo mogelijk, overtuigen dat ik niet zoo on-