Brieven en dokumenten
[28 februari 1846
Brief van Dekker aan Tine]
28 februari 1846
Brief van Dekker aan Tine. Enkel groot vel, aan éen zijde beschreven. (M.M.) De laatste twee woorden zijn de titel van een roman van Walter Scott.
Poerwakarta 28 februarij 1846.
Mijn heele lieve Everdine: Zie je wel meisjelief dat de post van maandag U een brief brengt. Ik heb een zeer goede reis gehad. Het paard is een heerlijk beest dat niet genoeg kan geprezen worden. De weg was ellendig, - op sommige plaatsen ging ik met de voeten in de modder, en toch had ik hier aankomende nog werk om het beest intehouden. De ontvangst hier was perfect. De Resident en zijne vrouw (die N.B. alle dagen hare bevalling verwacht) waren zeer hartelijk, - mijne kamer was al weder klaar. Phitsinger was blijde dat ik terug was gekomen... - Heden morgen voor het ontbijt ben ik bij Permentier gegaan. - Ik had mij voorgenomen om geene onaangename zaken aanteroeren, en ik bevond mij hier goed bij. - Ik geloof eigenlijk dat die menschen een uitbrander verwacht hadden, en dat zij blijde waren er zoo goedkoop aftekomen. - Dat is dus alles wèl hier, (wat mij betreft) maar overigens ligt de geheele P.w.K. tasche maatschappij vreesselijk met elkander overhoop. Overal haken & oogen - tot vechtpartijen incluis. - Ik heb al overal gezegd dat ik terstond wil trouwen. - Plaats is hier nergens, want bij den Resident is alles vol, zoo zelfs dat ik geproponeerd heb om met Phitsinger in eene kamer te gaan. - Wees echter niet ongerust dat wij het niet zouden kunnen klaar spelen, al was het maar in een bamboezen hokje. - Over dit alles nader aanst: post. Er is hier eene Jufvrouw gelogeerd, ik heb haar nog maar even gesproken. - Ik heb te weinig tijd voor eene amourette, wees dus gerust deze keer. - Ik ben zeer wel en hoogst gelukkig in ons vooruitzigt. Ik heb U innig lief mijn best lief meisje.-