De laatste verlovingsweken
De plotselinge dood van Jan van der Hucht, de leider van de kolonisatiepoging, heeft de positie van Tine en haar zusters ingrijpend gewijzigd. Voor Tine was nu ondanks allerlei bezwaren een spoedig huwelijk wel de aangewezen weg; haar twee jongere zusters echter zagen de Indische toekomst zo donker in, dat zij eraan gedacht hebben naar Nederland terug te keren (Brief van 13 maart 1846). In de loop van februari 1846 heeft Dekker nog korte tijd op Parakan Salak doorgebracht, en zeker moet hij ook in Tjiandjoer zijn geweest. Op een goed paard, gekocht van Willem van der Hucht, is hij tegen het einde van die maand opnieuw naar Krawang vertrokken; tezelfdertijd blijkt Tine, om ons onbekende redenen, naar Tjiandjoer te zijn gegaan, waar zij bij de familie Obdam gelogeerd heeft (Zie de brief van 6 maart 1846, en een aantekening van Mimi, 14 december 1872). Tussen Dekkers aankomst in Poerwakarta en zijn reis naar Tjiandjoer terwille van de huwelijksvoltrekking ligt nauwelijks meer dan een maand.
Over de gebeurtenissen en vooral over de stemmingen en ontstemmingen van die maand lichten de voortgezette verlovingsbrieven ons ten duidelijkste in. Maar hun reeks, die een opmerkelijke en voor het midden der negentiende eeuw uitzonderlijke vorm van huwelijksvoorbereiding is, eindigt uiteraard bij het huwelijk zelf. Van de tijd daarna weten wij enkel - via Mimi - dat Tine en Dekker hun intrek hebben genomen bij de familie Dickelman, waar tevoren ook hij alleen verblijf had gehouden. Mag men uit een latere moeilijkheid met de vendumeester (zie 15 maart 1847) de gevolgtrekking maken, dat zij er zich toch voldoende hebben ingericht om bij hun vertrek aanleiding te geven tot een vendutie? Er is dienaangaande geen zekerheid.
Nog voor de wittebroodsweken voorbij waren, werd Dekker benoemd tot kommies te Poerworedjo: een bevordering, zeker,