familienaam mannelyker en aanzienlyker te vinden dan: Wouter. Hy zag al zeer spoedig dien Gus voor 'n groot man aan, die 'n brede opvatting van 't leven had. De kwajongen was dan ook inderdaad 'n tweetal jaren ouder dan hy, en wel twintig in kennis, gelyk we zien zullen, of nagenoeg.
Ach, lezer, ik heb 'n verdrietig werk te doen. Vloek over de ellendelingen die m'n Woutertje blootstelden aan zúlke kennismaking!
- En by wie ben jy op 't kantoor?
- By de heren Ouwetyd & Kopperlith... Keizersgracht, weet je?
- Hm! Dat 's nu juist zo'n heel groot huis niet! In 't geheel niet! Wy doen in koffie. Jelui doet, geloof ik, op Smyrna, hè?
- Dat weet ik nog niet, zei Wouter, ik ben er pas.
- Zó? Weet je dát niet. Nou, dat 's 'n rare!
Nieuw aangekomen ‘jongelui’ sloten zich aan, en hadden heus als wezenlyke mensen gegroet met: ‘gmorge, heren!’ Misselyk en komiek, maar 't was zo. En Wouter vond dien toon uitstekend. Hy had zich zo'n verheffing zelfs in 'n droom niet durven voorstellen. Helaas, hy die zo kort geleden nog in den omgang met zichzelf zich wys maakte dat-i god wás, en koning... worden zou, hy voelde zich gestreeld 'n stuk heer te zyn in de ogen van kwajongens die almede voor iets als heren wilden doorgaan!
- Zeg, dát 's 'n rare! Hy weet niet eens waarin ze doen. Hoe vind jelui die?
De ‘heren’ vonden 't byzonder gek. En Wouter, die zeer gevoelig was voor spot, werd verlegen.
- Maar, zeid-i stamelend, je vroeg iets van Smyrna, en dát begreep ik zo gauw niet. Een van onze jongeheren is te Rome. Meen je dát misschien?
- Wy zyn op Portugal, zei 'n derde.
- En wy op de Oostzee. Granen, weet je?
- Hoe héét dan je huis? vroeg 'n vyfde.
Wouter noemde de firma.
- Wel, wat bliksem...
't Sprekertje vloekte alleraardigst. En dit deed het hele troepje. Toch ging 't de mannetjes niet glad af. Men kon duidelyk bespeuren dat ze nog niet recht thuis waren in de handige toepassing van al hun mannelykheid. Dit was er 't grappige van.