1217.
Hy verveelde zich, en voelde verdrietige verwondering over de leegte van z'n gemoed. Naastbyliggende plicht doen? Als-i eens naar den zolder ging - twee kepen: den twééden! - om te vegen, en op z'n gemak dat belangwekkende windas te bekyken?
Zó gedacht, zo gedaan! Hy was recht groots dat-i den weg naar boven wist, en toen hy op den trap de meid ontmoette, die hem zo onheus-officieel had afgewezen aan de boven-voordeur, gunde hy zich de weelde van enig gerammel met de sleutels, niet zonder 'n zegevierend blikje dat zeker zeggen wilde: je ziet, ik bén er, en wel in dienst!
Zo'n windas is 'n aardig ding. Er zitten gedachten in, en Wouter wist ze 'r uit te halen.
- Die dikke mevrouw is zeker tweehonderd pond zwaar... de fauteuil, twintig... de kussens... hm... stellen wy voor alles en alles... tweehonderd-vyftig pond. Ik weeg maar tachtig, denk ik. Als dus die dikke mevrouw en ik tegenover elkaar hingen aan 'n gewonen takel, zou ze my 't zoldervenster uithysen, in plaats van ik háár uit die zykamer. Maar als ik háár gewicht oprol om die dunne spil, en ikzelf wentel dat grote rad...
Hy hoorde sloffen op den trap. 't Was Gerrit, die eens kyken kwam wie er naar den zolder gegaan was.
- Ah zo! Ben jy 't Pieterse. En wat doe je daar?
- Ik... veeg, zei Wouter.
- Zo? Nou, als je zó yverig blyft, zal je gauw slyten, jongen!
- Maar m'nheer Wilkens heeft gezegd...
- Wullekes is 'n gek. Maar... wil je vegen, goed! Veeg maar! En wat veeg je-n-al zo?
- De stof van de stapeltjes...
- Daar ligt geen stof op! En al lag er stof op, wat doet dat er toe? En al deed het er wat toe, wat helpt het of je die van den enen