komeny, Leentje, en zeg dat de jongeheer... neen, praten hoeft niet, maar 't is toch 'n heel ding voor Wouter, nu by mensen te zyn die 'n zaal in hun huis hebben, en 'n buitenplaats, en eigen rytuig! Als je nu goed oppast, Wouter... jongen, je kost is gekocht! Wat zeg jy, Stoffel?
- Ja, moeder.
- Want... weet je, wat ik zeg? Ik zeg: 'n mens is sterfelyk. En die oude heren... voor hoe oud zag je ze wel aan, Wouter?
- Moeder, die boekhouder was wel... zestig. En m'nheer Wilkens ook zowat.
- Zie je! Ik zeg dat 'n mens sterfelyk is. En daarom... niet dat ik naar iemands dood verlang, gut nee, maar... als iemand zó oud is... wat zeg jy, Stoffel?
- Zeker, moeder.
- Als zo'n boekhouder nu eens... sterft - want alle mensen zyn sterfelyk, nietwaar? - dan zou Wouter best... denk eens, Trui?
- Ja, moeder, waarom niet?
- En die m'nheer Willekes ook. Waarom zou Wouter geen boekhouder kunnen worden, of... m'nheer Willekes?
- Nee, moeder. Uwe meent...
- Nu ja, wie kan altyd zo op z'n woorden letten! Ik meen maar dat z'n kost gekocht is. Wat kan 'n mens meer verlangen? En dat zakboekje... gut, ik heb er graag alles voor over. Kyk jy maar eens onder je bedstee, Stoffel, daar staat 'n mand met ouwe prullen, en je zult er zeker nog wel de brieventas vinden van je vader. 't Wurm kan er alles in opschryven wat-i onthouden moet, en... z'n kost is gekocht... dát wil ik maar zeggen! Je mag nu wel 'ns gauw naar m'nheer Kalb gaan om hem te bedanken, Wouter? Want hy is de man die je gerecommandeerd heeft. Hoe zou je 't vinden, als je-n-eens 'n vers maakte op z'n verjaardag?
Dit voorstel werd door Stoffel afgekeurd. Hy bracht z'n moeder onder 't oog dat m'nheer Kalb waarschynlyk, als ‘man van zaken’ 'n hekel aan verzen hebben zou, en dat 'n stoffelyk bewys van erkentelykheid... 'n anker wyn, of 'n vaatje boter...
- Wel zeker, juist wat ik altyd zeg. Denk er aan, Wouter, dat je m'nheer Kalb 'n vaatje boter zendt, of 'n anker wyn...
- Gut, moeder!