schap incommoderen met hardnekkig knagende onsterfelykheid...
En dan...
Zeg eens, minst-onoprechte lezer, vertoont zich niet, by de statistiek van al dien berouwjammer, onze aarde als 'n vóórhel? Als 'n pleisterplaats van verdoemden?
Toch kan en moet al die zo zorgvuldig opgezamelde ellende slechts gevolg zyn van nederlaagjes als die waarmee Wouter bedreigd werd, van crises als waaraan hy was blootgesteld.
Want... zulke crises en zulke nederlagen bestaan! Ze liggen in den aard der dingen, en laten zich zo min vernietigen - 't kinderachtig wégdenken helpt niet! - als 'n atoom of 'n zon. Zo min loochenen als wiskunstige waarheid.
Wie nu by zodanige mens-inspectie al de genoemde akeligheden niet ontwaart, wie niet stuit op de sporen die de ‘zonde’ nalaat, op zúlke sporen van zúlke zonden...
Want er zyn andere wier hoogtreurige betekenis ik niet ontkennen mag, helaas!
Wél, hy moet erkennen dat Fancy groot gelyk had de zaak luchtigjes op te nemen, en niet den minsten last te geven tot het ilico op stapel zetten van 'n goferhouten ark, van-binnen en van-buiten bepekt met pek.
Onder ons gezegd - en niet gebleven, naar ik hoop! - het komt me voor, dat de god van Genesis vi zich kleingeestig aanstelde, en dat het z'n eer niet te ná zou geweest zyn ter school te gaan by Fancy.
Maar... sterk wás de likeur, dit is waar!
En dat Wouter er meer van dronk dan goed was - voor z'n maag vooral! - is ook waar.
Hy verloor dan ook iets van z'n bedeesdheid, en antwoordde een-en-ander op de praatjes van juffrouw Laps, die hiermee zeer in haar schik was, al bleek er dan ook telkens dat zy en haar kleine gast niet uit denzelfden sleutel zongen.
Dat zou straks wel beteren, hoopte ze.