Volledige werken. Deel 6. Ideeën, vierde bundel. Ideeën, vyfde bundel
(1952)– Multatuli– Auteursrecht onbekend1047d.Met het aanroeren van taalkundige opmerkingen stel ik me slechts ten doel daarop de aandacht te vestigen van dezulken die zich geroepen voelen en gelegenheid hebben die ryke myn van kennis te ontginnen. Ook houd ik me daarby slechts dan 'n ogenblik op, wanneer deze of gene opmerking me toeschynt in verband te staan met zielkunde. Toch zou 't me leed doen, oorzaak te zyn van een vergissing, al betrof die dan ook maar 'n zaak van ondergeschikten aard. Het is daarom dat ik even terugkom op 't woord gamin. Ik bedoelde geenszins dat de uitdrukkingen gemeen of gemein - de Romeinen hebben daaraan in hun communis den gebruikelyken staart aangezet - duits wezen zou, hetzy dan hoog- of nederduits. Dat woord is ouder dan een der thans bestaande litteratuur-talen, en van denzelfden - keltischen? - wortel als al de uit com, cum, con, sun, syn, sym, voortgesproten woorden. Men vindt dien in komen, kamer, Zimmer, Cambre, Sikamber, Cimber of Kimber, Kennemer, Kameraad, zamen, samt, ja tot in 't maleise sama en 't hebreeuwse Sanhedrin toe. In dezen zin alzo, behoort deze klank, die in 't algemeen ver-zam-eling aanduidt, tot geen byzondere thans bestaande taal. Doch deze res nullius is in de betekenis die we thans hechten aan 't woord ‘gemeen’ het eigendom der duitse talen geworden, en eerst sedert korten tyd door de Fransen als 'n paryse specialiteit geannexeerd. Ze gebruiken die zonder daarvan den zin te verstaan, zoals ze gewoon zyn. Stipt filologisch gesproken, behoren idiomen als byv. het Frans, het Engels en al de romanische talen, niet tot den kring van de wysgerige taalstudie waarop ik in deze nummers meer bepaald het oog heb. Dat ook elders de zin der woorden grotendeels teloorging, is waar. Maar in talen als byv. het Frans, bestaat die zin in 't geheel niet meer. De dubbele invloed der Kerk als leermeesteresse en heerserin, heeft het begrypen der uitdrukkingen | |
[pagina 405]
| |
die men bezigde, tot 'n onmogelykheid gemaakt. Het volk moet zich vergenoegen met 'n verzameling van klanken, waaraan men overeen gekomen is lukraak 'n soort van betekenis te hechten, zonder de minste zekerheid dat hoorder en spreker 't over die betekenis eens zyn. Een aardig voorbeeld daarvan levert Molière, die 'n blyspel heeft geschreven, waarin 'n misanthrope de hoofdrol heet te vervullen. Wie nu weten wil wat dan eigenlyk niet 'n mensenhater is, moet dat stuk lezen. Maar de Fransen nemen 't zo nauw niet. Een knorrig man, een lastige bediller, 'n spelbreker, 'n onbeschofte bemoeial, en 'n misanthrope... dat alles komt voor hen zowat overeen uit. Welken invloed zo'n slordigheid in terminologie op kennis en wetenschap heeft, kan ieder begrypen. Het spreekt immers vanzelf, dat 'n natie die zich vergenoegt met zulke gebrekkige benamingen voor de onderwerpen die ze behandelt, evenmin geschikt is tot juiste beoordeling, als begerig om tot juistheid van oordeel te geraken. Dit geeft oppervlakkige denkers. Wie niet door de eisen ener taal gedwongen wordt tot het streven naar stiptheid in uitdrukking, of wie zich in 't zoeken naar hulpmiddelen daartoe, gedurig bedrogen vindt, omdat z'n taal hem die hulpmiddelen niet leveren kan, is wel genoodzaakt zich te schikken in vage onbestemdheid. Hy is onbekwaam tot ‘oordeel des onderscheids’ in gelyke mate als hem de middelen ontbreken om dat onderscheid bondig te bepalen. Een Fransman is even onmachtig om de psychologische betekenis van mensenhaat in 't algemeen te vatten, als z'n taal om de benaming te leveren voor dien treurigen toestand van de ziel. Hieruit vloeit voort dat dezulken - natiën zowel als individuen - zich weldra aan niet-begrypen gewoon maken (462) en dan wordt het allermoeilykst tot 'n betrekkelyke helderheid van denkbeelden te geraken, en wel in de eerste plaats omdat men daartoe geen begeerte voelt. Reeds in de noot op 268 wees ik op den invloed dien de wyze van uiting op 't begrip heeft. Die invloed is wederkerig. Spraak en intelligentie wisselen in dit opzicht gedurig van rol. En dit zal dan ook wel de reden zyn, waarom we in ons gemeenzaam Hollands, het woord ‘stom’ ‘mutus’ vry algemeen horen gebruiken als gelykbetekenend met dom, of zelfs met de overtref- | |
[pagina 406]
| |
fende trap van die zeldzame eigenschap. We zien hierin alweder, hoe de levende taal de geschrevene te boven gaat in psychologisch belang, daar men in geen litterarisch woordenboek 't woord stom door stupidus zou verklaard zien, waarmee het - zelfs etymologisch - toch zo nauw verwant is. Wie dan ook uit en door Taal, meer en iets anders leren wil, dan juist nodig is om als kellner of reizigersgids geplaatst te worden, behoort zulke woordenboeken met omzichtigheid te gebruiken, en zich toe te leggen op de studie der Natuur. Zy en zy alleen is de ware artis et scientiarum magistra. Een der hoofdeigenschappen die haar zo geschikt maken tot leermeesteres, bestaat in haar algemeenheid. Ze verdeelt niet, en rangschikt niet. (158) Ze levert alle onderwerpen tot studie, in één voorwerp niet alleen, maar drukt door zo'n enkel voorwerp inééns alle gevolgen uit, die door talloze oorzaken van schynbaar verschillenden aard werden voortgebracht. Er bestaat byv. geen tak van menselyke kennis - ‘tak van kennis’ is 'n leerlingswoord! - die niet zou te pas komen by 't verklaren van de drie latynse nomina, waarmee de vorige alinea eindigt. Latyn? Nu ja, zoals gamin frans is. In zeer hogen zin mogen wy aannemen dat élke oorzaak even gewichtig is als elke andere. Het afsnyden van 'n bloemknop belet het ontluiken. Maar dit zou even goed zyn tegengegaan door welke andere stoornis ook, in den loop der gebeurtenissen die op 't voortbrengen van dien knop uitliepen. Van lager standpunt echter bestaat er wel verschil in rang tussen de oorzaken. En vooral is dit het geval, wanneer we dien rang laten afhangen van ons waarnemingsvermogen. De uitdrukking: deze of gene oorzaak is de belangrykste, beduidt dan dat ze ons 't meest in 't oog valt. En nóg iets bepaalt de voorkeur waarmee wy de een of andere voorafgaande gebeurtenis met onze aandacht vereren, en tot factor uitroepen. Het is de meer of mindere vermakelykheid der gevonden aansluiting tussen oorzaak en gevolg. We willen dat de symmetrie genoeg in 't oog valle om - liefst na ónze aanwyzing - ook door anderen te worden opgemerkt. Niet echter zó duidelyk, dat wy de verdienste van 't vinden er by inschieten. En ook waar lang vóór ons door anderen de geleidelyke loop | |
[pagina 407]
| |
ener zaak werd in 't licht gezet, stellen we aan elk probleem eisen die aan de schoolregels van 'n drama doen denken, en waaruit dan ook die regels zyn voortgevloeid. Vraag eens elken schooljongen, of hem niet de oorzaken van den val der Tarquynen beter bekend zyn, dan van elke andere omwenteling in den Romeinsen Staat? Ze zyn dramatischer, of werden althans door de faiseurs der Geschiedenis dramatischer voorgesteld. De tirannie van de regerende familie - wáár of niet, dit doet er niet toe - de slimme Brutus, de brave Collatinus, de ondeugende Sextus, de kuise Lucretia, de heldhaftige Mucius, de edelmoedige Porsenna - we nemen nu gemakshalve al die gerangschikte fabeltjes voor geldig aan - zie, dit alles loopt als van 'n leien dak, en ook de minst ontwikkelde is er groots op dat-i zo heel precies weet waarom de Romeinen liever twee consuls hadden dan één koning. Minder genoegen zal de gewone onderzoeker vinden in 't nasporen der oorzaken van den val des Westersen Ryks, omdat die niet zo ad usum delphini in 'n paar akten zyn saamgeperst. Dit laatste nu doet de Natuur zelden. Of, juister: ze doet het nooit. By al haar drama's behoort 'n voorspel, en dat voorspel zelf werd voorafgegaan en verklaard door andere drama's die op hun beurt epilogen waren van iets vroegers. Ze levert 'n cyclus zonder begin of eind. Tot het kunstmatig samenvatten van 't belangrykste uit dat alles - d.i. van wat óns 't meest belang inboezemt - is behalve technische bekwaamheid, ruimte van blik nodig, en nog enige hoedanigheden meer. Maar, boven alles misschien, is de betrekkelyke vermakelykheid der difficulté vaincue 'n onmisbaar vereiste. 't Raadsel moet pikant zyn. Gesteld dat we iets lezen van de vermoedelyke ontdekking van Amerika door Yslanders, dan zal ons dit gewis belang inboezemen, doch geenszins zó verrassen als 't bericht dat er in Canada monumenten gevonden zyn met runische opschriften. Wanneer nu bovendien zulke runen licht verspreiden over 'n geschiedkundig of ethnologisch vraagstuk omtrent zeer oude bewoners van Europa, zou die belangstelling aanmerkelyk toenemen. En ze zou ten top worden gevoerd, indien wyzelf de ontdekkers waren van zo'n nieuwe bron onzer kennis. Dit is wat ik de vermakelyke zyde van zulke studiën noemde. | |
[pagina 408]
| |
Ik beweer, met terugzicht op deze en dergelyke beschouwingen, dat er geen dankbaarder vak van onderzoek is dan algemene-taalkunde. Het bestuderen van wording en ontwikkeling der spraak, samengaande met het toenemen der behoeften en de volmaking der gaven van een pas tot zelfbewustzyn geraakten mens... het terugbrengen tot oorspronkelyke eenheid - of althans tot enige weinige nagenoeg synchronistische en zeker geheel syllogistische of soortgelyke eenheden - de toepassing van 't darwinismusGa naar voetnoot* op 't ontleden van oorzaak en gevolg... het classificeren van woorden en uitdrukkingen naar den ouderdom en de soort der lagen waarin ze gevonden werden... het determineren van die lagen naar de taalkundige gegevens die men daaruit opdelft... dit alles zou, wél behandeld, bruikbaarder bouwstoffen opleveren tot de Geschiedenis der Mensheid, dan ooit kan verwacht worden van elke andere wetenschap. Wysgerige taalkunde is de geologie van 't levende woord. Het oudste monument van Kunst of Nyverheid is jong, en in z'n stomheid onbetekenend, by vergelyking met de eerste klanken die de mens opving van de Natuur, en gebrekkig nastamelde met ongeoefende keel. Er was al veel gebeurd, voor men zich waagde aan den eersten medeklinker. En de stam die 't eerst de r duidelyk wist te onderscheiden van de l, heeft in zyn tyd aan 't hoofd der beschaving gestaan! En 't samenstellen! Het verenigen van twee begrippen tot één woord. Misschien heeft die verbazende nieuwigheid eenmaal rang gehad van hemeltergend doordringen in goddelyke geheimenissen. Wie weet of niet de wysgeer die uitvinder was van 't woord Rust... Neen, brandstapels waren er nog niet, althans niet tot zulk gebruik. We willen hopen dat de man minder moge mishandeld zyn voor de dienst die hy z'n tydgenoten bewees, dan in later jaarduizenden by zulke gelegenheden gebruikelyk werd. |
|